Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3597/GA, 22 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3597/GA

betreft: (klager) datum: 22 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Visscher, namens
(
( ), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klagers raadsman mr. J. Visscher.
Klager is niet ter zitting verschenen.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Tevens is verzocht op een verslag van horen te kunnen reageren.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag van horen opgemaakt dat naar de directeur is gestuurd. Op 29 januari 2016 is een reactie van de directeur ontvangen, die ter kennisneming naar klager en zijn raadsman is gestuurd.
Aan de beklagcommissie bij de p.i. Nieuwegein is verzocht om de mailwisseling met het Gelrelab, inclusief de aan het Gelrelab voorgelegde vragen, aan de beroepscommissie toe te sturen. Op 25 januari 2016 is die mailwisseling ontvangen. Deze informatie
is naar klager, zijn raadsman en de directeur van de p.i. Nieuwegein gestuurd met een reactietermijn van zeven dagen. Op 11 februari 2016 is een reactie van de directeur ontvangen en op 12 februari 2016 een reactie van klagers raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie voor de duur van drie dagen ingaande 11 juni 2015 en intrekking van het eerstvolgende verlof wegens een score bij een
urinecontrole
op cannabis.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft de beklagzitting aangehouden om nadere vragen aan het laboratorium dat de urinecontroles uitvoert, het Gelrelab, te stellen. Klagers raadsman heeft op 26 augustus 2015 zes vragen naar de commissie van toezicht gestuurd met het
verzoek deze, alsmede een aantal gegevens van klager, aan het Gelrelab voor te leggen. Het is niet duidelijk welke vragen uiteindelijk zijn voorgelegd. De beklagcommissie lijkt in haar brief van 7 september 2015 een selectie te hebben gemaakt uit het
antwoord van het Gelrelab.
De raadsman heeft in een mailbericht van 11 september 2015 aan de beklagcommissie aangegeven dat de beantwoording van de vragen niet volledig is. Daar is geen reactie meer op gekomen. Alleen de directeur reageert op 16 september 2015 op de vragen van
de
raadsman en die lijkt over meer informatie te beschikken. Het onderzoek van de beklagcommissie is niet volledig geweest en de raadsman vraagt zich dan ook af hoe het zit met de halfwaardetijd in dit geval.
De voorzitter wijst de raadsman op nieuwe jurisprudentie van de beroepscommissie. In RSJ 16 december 2015, 14/4759/GA heeft de beroepscommissie bepaald dat de halfwaardetijd op 14 dagen wordt gesteld. Gebleken is dat het Gelrelab in het algemeen de
meest gunstigste halfwaardetijd hanteert. Maar ook met toepassing van een halfwaardetijd van 14 dagen zit klager nog te hoog met zijn score. De raadsman was nog niet op de hoogte van deze laatste uitspraak van de beroepscommissie, maar stelt meteen de
vraag aan de orde of er afwijkingen van die halfwaardetijd mogelijk zijn en of klager, gelet op zijn bijzondere kenmerken, onder die afwijking valt. Daar is geen informatie over. De bijzondere kenmerken zijn een hoge BMI, klagers gewicht (129 kg) en
het
feit dat hij voor de detentie een frequent drugsgebruiker was.
Klager is positief bevonden op grond van summiere gegevens. Het Gelrelab heeft aangegeven dat het beter is om vaker monsters te nemen. Het is niet uitgesloten dat in dit concrete geval een uitzondering op de halfwaardetijd mogelijk is, inclusief de
veilige marge die wordt gehanteerd. Dat klager een frequent cannabisgebruiker was wordt niet weersproken door de directeur. De opmerking dat aannemelijk is dat sprake is van een terugval deugt niet.

In reactie op de ontvangen mailwisseling met het Gelrelab geeft de raadsman aan dat klager meent dat thans in ieder geval vaststaat dat de namens klager geformuleerde vragen niet aan het laboratorium zijn voorgelegd en beantwoord. Evenmin is het
(hoge)
gewicht van klager doorgegeven. Reeds hierom is sprake van een schending van artikel 6 EVRM, ook omdat de beklagrechter op geen enkele wijze heeft gemotiveerd waarom de geformuleerde vragen niet zijn voorgelegd. Voorts moet worden opgemerkt dat ook het
latere schrijven van de directeur van 16 september 2015 dus niet als reactie van het laboratorium kan worden opgevat. Ten tweede blijkt uit de reactie van het laboratorium zonneklaar dat geenszins kan worden uitgesloten dat klager een uitzondering op
de
regel van de gehanteerde halfwaardetijd is. De aangevoerde omstandigheden (hoog BMI, vetmassa en frequent gebruik) kunnen voor afwijkingen zorgen, ook buiten de veiligheidsmarge. Daarnaast stelt het laboratorium onomwonden dat sprake is van (te)
summiere gegevens. Het advies zoals dat er kennelijk ligt blijft in dat geval om een tot twee keer per week een controle uit te laten voeren. Nu de directeur dit heeft nagelaten kan dit niet aan klager worden tegengeworpen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Zoals ook benoemd in het verslag van horen heeft de inrichting eerder uitgebreid gereageerd op de vragen van klager in een brief van 16 september 2015. De kennelijke verrassing bij de advocaat ter zitting over het feit dat de halfwaardetijd is gesteld
op 14 dagen, is verrassend omdat deze ten minste al in de brief van 16 september 2015 was benoemd: “tussen 7 mei 2015 en 5 juni 2015 zit een periode van 4 weken. Conform de algemene regel waarbij er binnen 2 weken de CAN/KRUH gehalveerd dient te zijn
is
het volgende aan te geven. De afbouw had van 11.6 naar 5.8 en dan 2.9 moeten gaan. Echter is dit niet het geval. CAN/KRUH is niet gehalveerd en niet genoeg gedaald volgens de juiste concentratie. Dit duidt op bijgebruik.”
De advocaat heeft ter zitting gevraagd of er afwijkingen van de halfwaardetijd mogelijk zijn gelet op zijn bijzondere kenmerken te weten hoge BMI/gewicht en frequent druggebruiker. De advocaat was hierover al in de brief van 16 september 2015
geïnformeerd: “Klager heeft in zoverre gelijk dat met een hoog BMI, en dan ervan uitgaande ook veel vet massa, en het frequente gebruik het langer duurt voordat de urine schoon is. Dit betreft onder andere de frequentie van het gebruik (waarbij geldt
dat langer en intensiever gebruik leidt tot een minder snelle afbraak) alsmede lichamelijke kenmerken van de betrokkene, in het bijzonder het vetpercentage (waarbij geldt dat een hoger vetpercentage de oorzaak kan zijn dat THC langer meetbaar is in
bloed of urine). Echter ondanks dat de THC heel lang aantoonbaar kan zijn bij forse mensen had in de CAN/KRUH van klager de concentratie moeten dalen. Het laboratorium geeft aan dat ondanks dat er sprake is van een forse man er echt sprake is van
bijgebruik.”
Ter zitting is benoemd dat klager een frequent gebruiker is en tevens dat de directeur dit niet tegenspreekt. Hierover wil de directeur opmerken dat de advocaat geen onderliggende geobjectiveerde gegevens heeft verstrekt over de mate van gebruik voor
detentie. Er is enkel een mail van 26 augustus 2015 beschikbaar waarin de advocaat stelt dat dit zo is. Hiermee is de stelling dat hij een frequente gebruiker is niet controleerbaar en zonder meer aan te nemen. De vraag is door de inrichting in
algemene
zin bij het laboratorium neergelegd. Er is geen sprake van erkenning van de bewering.
Klager heeft 3 urinecontroles gehad. Bij de eerste controle was er een CAN/KRUH waarde van 27,2. Bij de tweede controle na 27 dagen was de CAN/KRUH waarde met de helft gedaald naar 11.6. Dit paste bij het beeld dat verwacht mocht worden. Bij de derde
controle na 24 dagen had een verdere halvering van de CAN/KRUH waarde ook verwacht mogen worden. De CAN/KRUH waarde gaat echter van 11.6 naar 8.3. Om deze reden heeft het laboratorium ook gesteld: “De CAN/KRUH is niet gehalveerd en niet genoeg gedaald
volgens de juiste concentratie. Dit duidt op bijgebruik.” Volgens de directeur is dit de enige juiste conclusie.

In reactie op de ontvangen mailwisseling met het Gelrelab geeft de directeur aan dat de inrichting eveneens met het laboratorium heeft gecommuniceerd. De informatie is opgenomen in de brief van 16 september 2015 aan de advocaat van klager. De
mailwisseling van de commissie van toezicht met het laboratorium is minder uitgebreid dan die met de inrichting. De informatie is echter niet afwijkend van elkaar.

3. De beoordeling
De beroepscommissie constateert op grond van de nadere reactie van de directeur dat de raadsman uiteindelijk op de hiervoor omschreven wijze voldoende is geïnformeerd over de reactie van het laboratorium. Van schending van artikel 6 EVRM is derhalve
geen sprake. De beroepscommissie gaat in haar verdere beoordeling uit van de volgende gegevens.
Op 20 april 2015 liet een urinecontrole een score zien van 485 op cannabis en een cannabis/kreatinine-ratio van 27.2. Op 8 mei 2015 liet een urinecontrole een score zien van 178 op cannabis en een cannabis/kreatinine-ratio van 11.6. Op 5 juni 2015 liet
een urinecontrole een score zien van 119 op cannabis met een cannabis/kreatinine-ratio van 8.3. De directeur heeft klager op 11 juni 2015 een disciplinaire straf opgelegd in verband met cannabisgebruik.
Uitgaande van een halfwaardetijd van 14 dagen, had de ratio op 5 juni 2015 meer dan gehalveerd moeten zijn ten opzichte van 8 mei 2015 en dat is niet het geval. Vanuit het Gelrelab is aangegeven dat klager op basis van de summiere gegevens positief is.
Afname van meer monsters had een beter beeld gegeven en klager kan, gelet op bijzondere omstandigheden als een hoog BMI, veel vetmassa en frequent gebruik, best een uitzondering zijn op deze regel. De vraag is of door en namens klager bijzondere
omstandigheden zijn aangevoerd die een afwijking op de regel kunnen vormen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat onvoldoende het geval. Het postuur en gewicht van klager zijn objectief vast te stellen omstandigheden, frequent druggebruik
voorafgaande aan de detentie is dat niet. Anders dan de stelling namens klager dat hiervan sprake is geweest, is er geen feitelijke onderbouwing hiervoor. De beroepscommissie neemt dan ook de conclusie over van het laboratorium dat er sprake is van
bijgebruik.
De beslissing van de directeur tot oplegging van de disciplinaire straf aan klager in verband met cannabisgebruik kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven