Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3498/GA, 19 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 15/3498/GA

betreft: [klager] datum: 19 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van Galen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De juridisch medewerker van de p.i. Nieuwegein heeft per e-mail bericht dat de directeur onverwacht verhinderd is om ter zitting te verschijnen. Hierbij is gevraagd naar de mogelijkheid om op een verslag van horen te kunnen reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 2 juli 2015, inhoudende de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de gronden van de degradatie. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden, dan wel de belangenafweging is niet inzichtelijk gemaakt. Zo heeft de directeur het “groene gedrag” van klager niet afgewogen tegen het “rode
gedrag”. Er is alleen bekend dat er sprake is van “ongewenst gedrag”, maar niet waarom dat ongewenste gedrag heeft geleid tot degradatie. De directeur kon het groene gedrag van klager ook niet noemen bij de beklagrechter. Voorts wordt inhoudelijk
verwezen naar het beroepschrift.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie ziet geen aanleiding om van het verhandelde ter zitting een verslag op te maken en de directeur in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, nu de directeur geen gebruik heeft gemaakt van de eerdere gelegenheid schriftelijk te
reageren op het beroep. Bovendien acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Onder meer in de uitspraken RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA en RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA heeft de beroepscommissie bepaald dat de grondslag voor degradatie de (mate van) verantwoordelijkheid is die de gedetineerde toont voor zijn re-integratie.
Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Voorkomen moet worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. De directeur dient daarom bij zijn beslissing tot degradatie
een belangenafweging te maken, waarbij het “oranje gedrag” dan wel het “rode gedrag” van de gedetineerde wordt afgezet tegen het structurele gedrag, waaronder al het “groene gedrag”. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het
“oranje
gedrag” dan wel “rode gedrag” van de gedetineerde, bezien in het licht van voormeld uitgangspunt, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de
toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 2 juli 2015 blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager vanwege het niet terugkeren van verlof in april 2015 en een disciplinaire straf wegens een positieve uitslag bij een
urinecontrole op THC op 26 juni 2015. Voorts staat dat vermeld: “dat uw gedrag op andere gebieden groen is, maakt uw gedrag op de genoemde feiten niet minder ernstig.” Nu niet gebleken is van een belangenafweging waarbij het “oranje gedrag” dan wel het
“rode gedrag” van klager is afgezet tegen het structurele gedrag, voldoet het degradatiebesluit niet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Bovendien zijn gedragingen van drie maanden geleden, waarop toen klaarblijkelijk geen reactie is gevolgd,
thans (mede) als reden voor degradatie aangevoerd. Dat in het besluit wordt verwezen naar klagers mentor en het beoordelingsformulier acht de beroepscommissie niet voldoende. De stelling ter zitting van de beklagrechter van de directeur dat in het
degradatiebesluit alleen het gedrag wordt benoemd dat er toe doet is onjuist. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als hierboven overwogen is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden waarom de directeur heeft geconcludeerd
dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu
uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x €
5,=).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka op 19 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven