Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2922/TA, 9 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2922/TA

betreft: [klager] datum: 9 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W. Dirkzwager, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2015 van de beklagcommissie bij FPC de Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel is klagers raadsman, mr. R.P. van der Graaf, gehoord. Klager heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Het
hoofd van de inrichting heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag - voor zover in beroep aan de orde - betreft schending van een zorgplicht door het uitblijven van een behandeling.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontvangt slechts één uur therapie per week en niet, zoals het hoofd van de inrichting bij de beklagcommissie heeft gesteld, individuele
therapie, SOVA-training (sociale vaardigheden), PMT-training en DSP. Klager heeft zich al in maart 2014 aangemeld voor de agressiehanteringstherapie en de verslavingsmodule. De inrichting heeft geen inzicht verschaft wanneer klager eindelijk met deze
modules kan beginnen. De nadere schriftelijke reactie van 4 december 2015 van het hoofd van de inrichting komt niet overeen met de eerder door de inrichting gegeven informatie.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers recht op behandeling is niet geschonden. Ook het verblijf op de afdeling in een therapeutisch milieu is een belangrijk
onderdeel van de behandeling. Klager heeft de volgende therapieën gehad: drama, delictscenarioprocedure (DSP), psychotherapie gericht op het omgaan met ADHD, impulscontrolegroep, PMT en SOVA. De impulscontrolegroep is een therapie voorafgaand aan de
andere groepstherapieën. Al bij de intake bleek dat klager daaraan niet wilde meewerken. Hij was niet gemotiveerd en vond de therapie onzin. Daarom is besloten individueel verder te gaan met deze therapie. Dit heeft klager echter gestaakt. Ook de
delictscenario-procedure is niet goed verlopen. Het resultaat was onvoldoende. Voor de agressiehanteringsgroep waren onvoldoende patiënten om een groep te starten. De groep kan waarschijnlijk in januari 2016 starten. Een onderdeel hiervan is PMT, die
hem individueel is aangeboden. Wat betreft de verslavingsgroep kon geen intake plaatsvinden vanwege klagers instabiele situatie door incidenten en drugsgebruik. Er wordt een nieuwe intake gepland om te kijken of klager aan de verslavingsgroep kan
deelnemen. Verder heeft klager op dit moment verschillende arbeidstrainingen op zijn rooster staan, evenals een sociale vaardighedentraining, leefgroepgesprekken en psychomotorische therapie. Klager moet zelf verantwoordelijkheid tonen in zijn
behandeling en meewerken aan de verschillende behandelonderdelen. Hij zal zich moeten verhouden tot zijn daderschap en de bijbehorende delictgerichte behandeling. Hiertoe wordt ook gerekend de verantwoordelijkheid die hij neemt voor zijn gedrag in het
therapeutisch milieu, waarin hij geacht wordt geen drugs te gebruiken en de gestelde grenzen te accepteren.

3. De beoordeling
Een vermeende schending van het aan artikel 17 van de Bvt te ontlenen recht op behandeling is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in dit artikel neergelegde zorgplicht. Indien het gaat om de wijze van betrachten van
deze zorgplicht zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De beroepscommissie merkt hierbij op dat het begrip behandeling als bedoeld in artikel 1, onder v, van de
Bvt niet beperkt is tot therapieën of activiteiten die specifiek zijn gericht op de stoornis en op resocialisatie, maar ook ziet op bijvoorbeeld observatie, diagnostiek en deelname aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten.

Het hoofd van de inrichting heeft in de schriftelijke reactie van 4 december 2015 gesteld dat klager enkele behandelonderdelen heeft afgerond (drama, delictscenarioprocedure, psychotherapie, impulscontrolegroep, PMT en sociale vaardigheden). Op grond
van het bij de stukken bevindende behandelplan moet wel worden vastgesteld dat het zwaartepunt van de behandeling in 2015 lag, terwijl het behandelplan verder weinig specifiek is en inhoudelijk afwijkt van hetgeen in voornoemde schriftelijke reactie is
vermeld voor wat betreft de geïndiceerde therapieën.
Daarmee is echter niet gezegd dat klager in 2014 geen behandeling is geboden. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat voldoende aannemelijk is dat klager een aantal door de inrichting genoemde therapieën heeft gevolgd en dat zijn
medewerking
niet ten aanzien van alle aangeboden therapieën optimaal is geweest. Tegen deze achtergrond kan de omstandigheid dat klager ten tijde van de behandeling van de zaak door de beroepscommissie al bijna 20 maanden op de wachtlijst stond voor de
agressiehanteringstherapie, hoewel op zichzelf genomen een weinig acceptabele situatie, niet tot het oordeel leiden dat sprake is van het niet betrachten van eerdergenoemde zorgplicht.
De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven