Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2308/TB, 9 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2308/TB

betreft: [klager] datum: 9 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.B. Braanker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 7 juli 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw en, namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie. Klager heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting (verder: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde
longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 23 januari 2001 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is
aangevangen
op 7 februari 2001. Klager is op 12 juni 2001 geplaatst in FPC Veldzicht en op 15 juni 2004 in Hoeve Boschoord. Op 14 februari 2006 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting. Op 8 mei 2012 is in het kader van de herbeoordeling
van de longstaystatus besloten het verblijf van klager in de longstayvoorziening van de Pompestichting voort te zetten. De Pompestichting heeft op 20 oktober 2014 geadviseerd de longstaystatus van klager voort te zetten met een matig individueel
beveiligingsniveau. Op 9 januari 2015 respectievelijk 20 februari 2015 hebben L., psychiater, en W., psycholoog, een pro justitiarapport uitgebracht omtrent de wenselijkheid van verlenging van de longstaystatus. De Pompestichting heeft op 9 maart 2015
een schriftelijke reactie gegeven op deze rapporten. Bij brief van 18 mei 2015 heeft klagers raadsvrouw aan de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg (LAP) klagers zienswijze op de periodieke toets gegeven. Op 21 mei 2015 heeft
de LAP geadviseerd de longstaystatus voort te zetten. Op 6 juli 2015 is klager inzake de voorgenomen (voortzetting van de) plaatsing in de longstayvoorziening van de Pompestichting gehoord. Op 7 juli 2015 heeft de Staatssecretaris besloten klager te
plaatsen in de longstayvoorziening van de Pompestichting met als individueel beveiligingsniveau ‘midden’.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en mist een draagkrachtige motivering. Klager kan niet hebben gezegd geen bezwaar te hebben tegen de voortzetting van de longstayplaatsing, aangezien hij
op 21 mei 2015 de LAP-commissie niet wilde spreken. De LAP heeft blijkens de gegeven motivering in haar advies bovendien geen acht geslagen op de opmerkingen van klagers raadsvrouw, die pleitte voor een hervatting van een behandeling. De
Staatssecretaris heeft zich er niet van vergewist dat het onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zoals is voorgeschreven in artikel 3:9 Awb.
Klager is niet in staat zelf zijn belangen te behartigen en komt zijn kamer niet uit. Hij vertoont heftige symptomen van bijwerkingen van zijn medicatie. Klager meent dat acht moet worden geslagen op een eerder uitgebracht advies van psychiater P.
inzake wijziging van de medicatie op de grond dat vier benzodiazepines werden voorgeschreven terwijl één genoeg was geweest. Verder is er een alternatief voor antipsychotische medicatie, nl. Clozapine. Klager is wel degelijk ontvankelijk voor
medicatiewijziging, als hij het belang daarvan inziet. De desbetreffende wijzigingen zijn al in 2012 voorgesteld, maar hier is niets mee gedaan en dat levert een inhumane situatie op. De ‘omgevingsprothese’ waarover in de stukken wordt gesproken, kan
ook in een GGZ-omgeving worden gevonden. De incidenten rondom klager waarover wordt gesproken, betreffen drie incidenten in 2013 en twee incidenten in 2014. Het betrof in deze gevallen geen geweld tegen personen, maar tegen goederen. Klager meent dat
moet worden gekeken naar een doorstroming van klager naar de GGZ. Als desondanks wordt besloten tot handhaving van de longstaystatus, dienen de mogelijkheden van medicatiewijziging te worden onderzocht.
Klagers uitspraak (volgens het hoorformulier) dat hij in de longstayvoorziening wilde blijven, is geen weloverwogen en op rationele gronden gebaseerde uitspraak. Bovendien is het hoorformulier niet door klager ondertekend. Klagers uitlatingen zijn een
mantra van zijn psychose.
Wijziging van de medicatie is voor klager de enige uitweg. Als de beroepscommissie klager hierin niet volgt, zal klager zich wenden tot de inspectie voor de gezondheidszorg. Klager heeft echter liever dat de Pompestichting zelf overgaat tot
medicatie-aanpassing. Indien in januari terzake een evaluatie plaatsvindt, is het van belang de resultaten hiervan af te wachten. Klager verzoekt de behandeling van het beroep om die reden aan te houden.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing tot voortgezette longstayplaatsing is op goede gronden genomen. Zowel de Pompestichting als de MD-rapporteurs en de LAP adviseren tot voortzetting
van klagers longstayplaatsing met een matig tot hoog beveiligingsniveau. Volgens de Pompestichting hebben zich de afgelopen periode geen veranderingen voorgedaan in klagers psychiatrische toestandsbeeld. Hij blijft psychotisch en scoort hoog op de
acuutheid van de delictgevaarlijkheid. Het ontbreekt hem aan ziekte-inzicht en besef van de gevolgen van zijn problematiek in relatie met zijn delictgedrag. Er is een ‘omgevingsprothese’ gecreëerd waardoor relatieve stabiliteit in zijn gedrag zichtbaar
is. Voor het handhaven van het huidige niveau van functioneren is hij volledig afhankelijk van zijn omgeving.
Volgens psychiater L. is zonder de huidige setting het recidiverisico hoog, in de huidige setting is dit matig. Klager heeft nog steeds behoefte aan een hoog beveiligingsniveau en een intensief zorgniveau. Zelfs in de huidige omstandigheden hoeft er
weinig te gebeuren voor agressieve impulsdoorbraken. Het onderhavige onderzoek leidt volgens psychiater L. niet tot aanknopingspunten over te gaan tot aanpassing van de longstaystatus. Psycholoog W. schat in zijn advies het gevaar op een gewelddadig
delict c.q. een levensdelict bij het wegvallen van de huidige structuur als groot in en adviseert verlenging van de longstaystatus met een hoog individueel beveiligingsniveau. Ook het LAP adviseert voortzetting van de longstaystatus.
Tegen deze achtergrond is de beslissing tot voortzetting van de longstayplaatsing gerechtvaardigd. Het feit dat de LAP niet expliciet is ingegaan op de schriftelijke opmerkingen van klagers raadsvrouw rechtvaardigt geenszins de conclusie dat deze niet
zijn meegenomen in de advisering. Gelet op de consistente en grotendeels overeenstemmende conclusies van de Pompestichting en de MD-rapporteurs bestond er (blijkbaar) geen aanleiding voor de LAP voor een nadere beschouwing van klagers
behandelmogelijkheden. Het is niet aan de Staatssecretaris de LAP hieromtrent aanwijzingen te geven. De schriftelijke opmerkingen van de raadsvrouw bieden overigens geen aanleiding voor een ander oordeel. Die opmerkingen vloeien grotendeels voort uit
een verouderd rapport van psychiater P. uit 2012 en leveren geen inhoudelijke grondslag voor plaatsing in de gewenste GGZ-voorziening op. De stoornis en daarmee het delictgevaar zijn nog onverminderd aanwezig en hebben ook binnen de longstaysetting
geleid tot incidenten. Klagers verwijzing naar artikel 3:9 Awb treft geen doel, aangezien de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen.
Het horen van verpleegden in het kader van de longstay-herbeoordeling geschiedt zorgvuldig; bovendien is klager gelet op het ingestelde beroep niet in zijn belang geschonden.
Verwezen wordt naar een ter zitting van de beroepscommissie overgelegde brief van 9 december 2015 waaruit blijkt dat klager niet open staat voor medicatiewijziging. De inrichting zal een laatste poging ondernemen, waarna in januari 2016 een evaluatie
zal volgen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 14 februari 2006 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De beroepscommissie stelt vast dat zowel de Pompestichting als de pro-justitiarapporteurs en de LAP adviseren tot handhaving van de longstaystatus van klager op de grond dat de stoornissen en daarmee de risico’s onveranderbaar zijn gebleken. De in deze
adviezen gegeven beschouwingen behelzen een toereikende grond voor de beslissing tot voorzetting van klagers longstaystatus.
Door klager is gewezen op het advies van psychiater P. uit 2012 tot een grondige revisie van het medicatiebeleid, waaronder toediening met Clozapine. De beroepscommissie stelt voorop dat dit advies inmiddels van enige jaren geleden dateert. Voorts is
op
geen enkele wijze aannemelijk geworden dat wijziging van de medicatie als voorgesteld een reële optie is, gelet op de weerstand van klager hiertegen. Psychiater L. wijst in zijn rapport op de rigiditeit van klager wat betreft wijziging van de
medicatie,
waarbij hij opmerkt dat behandeling met Clozapine dagelijkse toediening (evt. per injectie) onder dwang zou betekenen. In de nadere schriftelijke toelichting van de Pompestichting van 9 december 2015 wordt gewezen op de vermoedelijk zeer ingrijpende
gevolgen van het, tegen de nadrukkelijke wil van klager, doorvoeren van een medicatiewijziging op het toestandsbeeld van klager. De enkele omstandigheid dat door de inrichting toch een laatste poging tot medicatiewijziging wordt ondernomen - die in
januari 2016 zal worden geëvalueerd - kan niet tot het door klager gewenste gevolg leiden, aangezien ook een positieve uitkomst van die poging niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat aanleiding bestaat de longstaystatus op te heffen. Mitsdien
is er ook geen aanleiding de resultaten van bedoelde evaluatie af te wachten, zoals door de raadsvrouw van klager voorgesteld.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Vooralsnog zijn er geen redenen gebleken
klager
(tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinrichting voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging. Hetgeen namens klager overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden, waarbij de beroepscommissie opmerkt dat het
hoorformulier niet de handtekening van klager hoeft te bevatten en dat de stelling dat de LAP geen acht heeft geslagen op de (schriftelijke) opmerkingen van klagers raadvrouw feitelijke grondslag mist, nu de LAP in haar advies daarop expliciet is
ingegaan.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven