Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3409/TA, 8 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 15/3409/TA

betreft: [klager] datum: 8 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], junior stafjurist.
Klagers raadsman mr. N.A. Heidanus heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

De beroepscommissie bestond door onvoorziene omstandigheden ter zitting uit twee personen; een derde lid beslist mee op de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de maatregel van toezicht op post van 18 juni 2015.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De postmaatregel is onnodig en disproportioneel. Klager heeft enkel zijn raadsman willen inlichten over een onzorgvuldigheid van de inrichting.
De inrichting had kritischer naar zichzelf moeten kijken in plaats van aan klager een postmaatregel op te leggen.

Klager heeft ter zitting het beroep als volgt toegelicht. Hij had zo vaak om zijn behandelplan gevraagd en toen hij uiteindelijk een behandelplan kreeg bleek dat niet over hem maar over een Surinamer te gaan. Klager wilde dit doorsturen naar zijn
raadsman en heeft daarover gesproken met een medepatiënt die de sociotherapie heeft ingelicht. Klager is bestraft, terwijl het zijn fout niet is. Klager wilde het verkeerde behandelplan doorsturen naar zijn advocaat omdat hij bang is dat zijn dossier
bij een ander terechtkomt. Het gebeurt zo vaak dat een poststuk door de verkeerde persoon wordt ontvangen. De verzending naar zijn raadsman is tegengehouden en er heeft een goed gesprek plaatsgevonden. Vanuit de inrichting is gevraagd of klager het
beklag wilde intrekken, maar klager heeft dat aan zijn raadsman overgelaten. Het zou beter geweest zijn als klager het verkeerde behandelplan aan het personeel zou hebben gegeven, maar dat was op het bewuste moment niet in hem opgekomen. Hij wilde het
doorsturen naar zijn raadsman, maar is achteraf blij dat het niet zover is gekomen. Klager begrijpt dat de postmaatregel vanwege de ontstane ruis over het kopiëren en versturen van documenten door klager is opgelegd, maar de inrichting heeft hem zelf
het verkeerde behandelplan in handen gegeven zonder te kijken of het wel om het juiste behandelplan ging. Het is nu bij hem gebeurd, maar voor hetzelfde geld gebeurt dat straks andersom. Klager kan er niet op vertrouwen dat een andere patiënt die
klagers behandelplan zou krijgen dat aan het personeel zal teruggeven. Vroeger ging men heel anders met elkaar om.
Als klager nog een keer een document betreffende een medepatiënt mocht ontvangen, zal hij dat direct teruggeven. De inrichting had niet van klager verwacht dat hij het document op had willen sturen, maar heeft erkend dat zij zelf ook fout zat.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar het bij de beklagrechter gevoerde verweer. Klagers raadsman beperkt zich tot het willen versturen van het
afgegeven behandelplan, maar de maatregel is ook opgelegd vanwege ontstane ruis over klager bij de patiëntenraad en het ontbreken van openheid van klager daarover. In de schriftelijke mededeling van de postmaatregel staat dat het gaat om toezicht op de
inhoud van poststukken afkomstig van of voor klager bestemd, maar het ging om toezicht op alleen de uitgaande post van klager.

3. De beoordeling
In de schriftelijke mededeling van de op 18 juni 2015 aan klager opgelegde postmaatregel staat vermeld dat het gaat om toezicht op de inhoud van poststukken afkomstig van of voor klager bestemd. Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is
voldoende komen vast te staan dat het ging om toezicht op uitgaande post van klager vanwege de medio juni 2015 gedane melding door de patiëntenraad. Gebleken is dat rond klager ruis was ontstaan dat hij als lid van die raad kopieën van
(beleids)documenten maakt en naar buiten zou versturen. Voorts meldde de afdeling Grafisch op 18 juni 2015 dat klager inderdaad de mogelijkheid heeft ongezien kopieën te maken en mee te nemen in de aktetas die hij altijd bij zich heeft. Klager heeft op
7 juni 2015 bewust persoonlijke informatie van een medepatiënt naar zijn raadsman willen versturen en heeft geen openheid over het een en ander willen geven. Niet is gesteld of gebleken dat feitelijk ook toezicht op inkomende post voor klager heeft
plaatsgevonden.
Verder is voldoende aannemelijk dat dagelijks gesprekken met klager gevoerd zijn om hem in de gelegenheid te stellen zaken die hem bezighouden te bespreken en het contact met sociotherapie te herstellen, alsmede dat de postmaatregel niet eerder dan op
22 juli 2015 kon worden opgeheven omdat het contact met sociotherapie pas toen voldoende hersteld was.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 8 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven