Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3495/GA, 5 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3495/GA

betreft: (klaagster) datum: 5 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC),

gericht tegen een uitspraak van 15 oktober 2015 van de beklagrechter bij voormeld PBC, gegeven op een klacht van (...), verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is gehoord (..), hoofd juridische zaken bij het PBC.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft zij daarvan geen gebruik gemaakt.
Van klaagster is op 13 januari 2016 een schriftelijke toelichting ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klaagster ondanks afspraken daartoe op 22 september 2015 niet het volledige offerfeest heeft kunnen bijwonen;
b. het feit dat klaagster op 22 september 2015 en een aantal keer daarvoor niet heeft kunnen luchten;
c. dat klaagster niet, althans eerst op 21 september 2015, is geïnformeerd over het feit dat het onderzoek enige tijd heeft stilgelegen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klaagster een tegemoetkoming van €20,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij de beklagzitting had de directeur een aantal feiten niet op orde. De beklagrechter heeft de behandeling van de klachten niet aangehouden en daarom wil de directeur een en ander in beroep graag rechtzetten. De beklagrechter vat de strekking van de
Pbw wel heel breed op. Wat de directeur betreft vallen afspraken met de onderzoekers niet onder de werking van de Pbw. Verder heeft de directeur moeite met het automatische recht op compensatie, indien een luchtmoment in afspraak met de onderzoekers
vervalt. Het gebeurt wel vaker dat iemand van een luchtmoment afziet. De onderzoekers proberen de tijd gedurende het onderzoek in het PBC zo goed mogelijk te benutten. In dit geval is alles zoveel mogelijk in overleg gegaan met klaagster. Er wordt
zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de observandi. Afstemming tussen de onderzoeken is van groot belang. Er was een uitdrukkelijk beroep van klaagster zelf om voldoende tijd voor het onderzoek te nemen. Ze gaf zelf aan welke
activiteiten
ze wel en niet wilde doen. Als klaagster wil luchten dan gebeurt dat. Het klopt dat een aantal keer in overleg is afgezien van het luchten. De uitspraak van de beklagrechter schept een zorgelijk precedent. Sommige observandi luchten helemaal niet. De
directeur benadrukt dat klaagster haar standpunt goed kan verwoorden.
Klaagster heeft tijdens de beklagzitting aangevoerd dat de klacht door de onderzoekers is gelezen. Dat heeft de directeur uit zorgvuldigheid gedaan. Er was toen nog geen informatie over de klacht en de onderzoekers konden erop reageren. Het is zeker
niet de bedoeling om klaagster ter verantwoording te roepen.
Wat betreft het niet volledig kunnen bijwonen van het offerfeest: de milieu-onderzoeker had misschien beter op de tijd kunnen letten maar dat is niet beklagwaardig.
Wat betreft het tijdelijk stilleggen van het onderzoek: klaagster en haar man werden gelijktijdig onderzocht in het kader van een multidisciplinaire gedragskundig onderzoek. Er was geen aparte onderzoeksopdracht van de rechtbank voor de man, maar van
belang was de interactie tussen elkaar. Aangezien de onderzoeksopdracht niet geheel duidelijk was voor de onderzoekers, is deze bij de rechtbank teruggelegd. Uiteindelijk is er ook een onderzoeksopdracht voor de man afgegeven. Op dat moment is
klaagster
hierover geïnformeerd en niet eerder. Het onderzoek heeft twee dagen stilgelegen.

Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klaagster bevestigt dat haar man eerst alleen zou komen voor de observatie van de onderlinge interactie tussen hen beiden. Door alle onzekerheid die er was omtrent het onderzoek van haar man, is het onderzoek een week stilgelegd. Klaagster had echter
al
twee afspraken gemaakt met de psychiater en de psycholoog en die afspraken zijn niet doorgegaan zonder dat klaagster wist waarom. Dat werd pas later medegedeeld. Klaagster blijft erbij dat het netter was geweest als ze dit met haar hadden besproken.
Klaagster is het niet eens met de reactie van de directeur dat alle afspraken met de onderzoekers in overleg zijn gegaan. Het gebeurde ook dat ze klaagster zonder afspraak kwamen halen. Omdat klaagster volledig meewerkte en dacht dat ze geen keus had,
ging ze altijd mee. Daardoor heeft ze luchten gemist en dat ging niet in samenspraak. Alleen op 22 september 2015 heeft klaagster ervoor gekozen om het luchten te laten schieten zodat ze naar het offerfeest kon. De andere keren is haar geen ander
luchtmoment aangeboden.
Klaagster is het eens met de stelling van de beklagrechter over het automatisch recht op een vervangend luchtmoment, indien dat voor onderzoeksdoeleinden vervalt. Gedetineerden hebben maar recht op een uur luchten per dag. Als de directie zegt dat de
inrichting dat best mag gebruiken voor onderzoek zonder een vervangend luchtmoment is dat niet eerlijk. Gedetineerden hebben al zo weinig rechten en wel degelijk een ondergeschikte positie.
Volgens de directeur wordt er geen penitentiair rechtelijke bescherming geboden als onderzoekers zonder afmelding afspraken niet door laten gaan. Klaagster vindt dat niet netjes van het PBC.
Iedereen was welkom op het offerfeest en klaagster had samen met J. en de milieu-onderzoeker een afspraak gemaakt. Maar dat geldt dus eigenlijk niet want het onderzoek gaat voor alles.
Voordat klaagster bericht kreeg van de beklagcommissie, werd haar klacht al besproken met de psychiater. Klaagster voelde zich hier erg ongemakkelijk bij, vooral omdat ze zich gelijk moest verantwoorden. De klacht is wel degelijk onderdeel geworden van
het onderzoek, het stond vermeld in de verslagen van de psychiater, de psycholoog en de afdeling.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a en c is geen sprake van een door of namens de directeur genomen beslissing zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klaagster had derhalve niet-ontvankelijk in haar klacht moeten worden verklaard. Het beroep van de
directeur is gegrond en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd.

Met betrekking tot b.
Op grond van artikel 49, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op recreatie en dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. In het derde lid is bepaald dat de directeur ervoor zorg draagt
dat
de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven.
Vaststaat dat dagelijks luchten voor klaagster mogelijk was. De vraag is of de keuze van klaagster om af te zien van het luchten in het kader van het onderzoek in het PBC, automatisch recht geeft op een vervangend luchtmoment. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is dat niet het geval. Er dient wel zoveel mogelijk te worden geregeld dat dagelijks luchten mogelijk blijft of dat een gemist luchtmoment wordt vervangen, maar van een absoluut recht op luchten waarvan een gedetineerde niet naar eigen
keuze af kan zien is geen sprake. Het beroep van de directeur is gegrond en de uitspraak van de beklagrechter zal ook op dit onderdeel worden vernietigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart het beklag met betrekking tot b alsnog ongegrond en verklaart klaagster met betrekking tot a en c alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven