Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0007/GV, 9 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/7/GV

betreft: [klager] datum: 9 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.G.L. van Ardenne, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 december 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is sinds 7 februari 1994 vennoot van een administratiekantoor. De dagelijkse gang van zaken binnen het administratiekantoor wordt tijdens klagers detentie waargenomen
door
zijn echtgenote en een personeelslid. De werkzaamheden waarvoor strafonderbreking is verzocht betreffen juist niet de reguliere werkzaamheden, maar de jaarlijkse persoonlijke financiële overleggen met de klanten van het kantoor. Deze gesprekken vinden
altijd aan het begin van het jaar plaats, omdat er dan inzicht is in de resultaten van het jaar daarvoor. Klagers echtgenote en het personeelslid beschikken niet over de opleiding en kennis om het voeren van deze gesprekken over te nemen. Voor het
aannemen van een nieuwe werknemer zijn thans onvoldoende financiële middelen beschikbaar. Voorts kan het personeelslid de komende periode nauwelijks werkzaamheden verrichten. Hierdoor zal de werklast voor klagers echtgenote groter worden. Ook om die
reden is klagers aanwezigheid noodzakelijk. Klanten van het kantoor kunnen niet in de inrichting te woord worden gestaan om de reden dat de meeste klanten niet op de hoogte zijn gesteld van klagers detentie. Klager komt pas vanaf juni 2016 in
aanmerking
voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Hij heeft ten minste zes weken nodig voor het voeren van de jaarlijkse gesprekken met klanten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Door klagers zelfmeldstatus heeft klager de mogelijkheid gehad een zaakwaarnemer te regelen en werkzaamheden over te dragen. Onvoldoende is gebleken
dat
de jaarlijkse gesprekken niet door een zaakwaarnemer gevoerd kunnen worden. Klager verblijft in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Hij heeft daardoor de mogelijkheid om klanten buiten de inrichting te ontmoeten. De regimaire verloven zijn
inmiddels verschoven naar doordeweekse dagen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking. Een eerdere strafonderbreking en een schorsing van klagers voorlopige hechtenis zijn goed verlopen. Daarnaast
heeft hij de status van zelfmelder. Hij heeft derhalve aangetoond dat hij zich kan houden aan afspraken. Strafonderbreking is noodzakelijk om zijn goedlopende bedrijf en klantenbestand in stand te houden.
De politie heeft positief geadviseerd ter zake van het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens (poging tot) verkrachting van iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt en ontucht. De einddatum van zijn detentie
is
thans gesteld op 12 mei 2017.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Op grond van het tweede lid van dat artikel dient de
gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking gedurende ten minste zes weken teneinde de jaarlijkse financiële gesprekken met klanten te voeren. Uit de stukken komt naar voren dat klager sinds 1994 vennoot is van een administratiekantoor. Zijn echtgenote
en een personeelslid beschikken niet over de opleiding en kennis om het voeren van deze gesprekken over te nemen. Evenmin zijn financiële middelen beschikbaar om een zaakwaarnemer in te schakelen. Klager heeft hiermee naar het oordeel van de
beroepscommissie voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid gedurende ten minste zes weken noodzakelijk is. Voorts heeft klager aangetoond dat hij zich aan afspraken kan houden, nu hij een zogenaamde zelfmelder is en een eerder verleende
strafonderbreking en een schorsing van de voorlopige hechtenis zonder incidenten is verlopen. Ook is desgevraagd uit telefonische inlichtingen bij het ressortsparket Den Haag gebleken dat de rechtbank Den Haag het verzoek van de officier van justitie
om
de gevangenneming van klager te bevelen heeft afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft evenmin de gevangenneming van klager bevolen.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij zal de beslissing van de Staatssecretaris vernietigen en de Staatssecretaris opdragen binnen een termijn van een week een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van
deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van een week na
ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 9 februari 2016.
secretaris voorzitter

Naar boven