Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/087/GV, 4 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/87/GV

betreft: [klaagster] datum: 4 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G.C. van Riet, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 13 januari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Er dient een uitzondering te worden gemaakt op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, sub l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Klaagster verblijft met haar
familie in Nederland. Twee broers en een zus bezitten de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 1 sub d van de Wet op het Nederlanderschap 1982. Haar moeder verblijft als ongewenst vreemdeling in Nederland. De ongewenstverklaring van haar
andere
broer is opgeheven. Haar twee jongste broertjes verblijven onrechtmatig in Nederland. Op 1 juli 2010 heeft de vreemdelingenrechter bepaald dat het beroep dat klaagster had ingesteld tegen het opleggen van vreemdelingenbewaring gegrond was en dat de
bewaring opgeheven moest worden, omdat er geen zicht was op uitzetting. Hieruit volgt dat klaagster weliswaar ongewenst is verklaard, maar niet uitzetbaar is. Bij de afwijzing van het verzoek om verlof is tevens aangevoerd dat sprake is van een ernstig
vermoeden dat klaagster zich aan detentie zal onttrekken en dat een aanvaardbaar verlofadres ontbreekt. Een groot deel van klaagsters familie woont in Lelystad, waar klaagster al haar hele leven woont en waar zij zich na haar detentie ook weer zal
vestigen. Zij zal tijdens het verlof bij haar broer verblijven. Door het verlenen van verlof kan klaagster oefenen met vrijheden, waaronder het houden aan afspraken op begeleide verloven. Voorts is aangevoerd dat het strafrestant aanzienlijk is. Bij
brief van 26 oktober 2015 is een verzoek om gratie ingediend. Naar aanleiding van een wetswijziging komt klaagster niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, waardoor haar einddatum verschoven is. Indien dit niet het geval zou zijn,
had zich thans de situatie voorgedaan dat ze inmiddels op verlof was gegaan dan wel in vrijheid was gesteld.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er vindt nog onderzoek plaats of klaagster verwijderbaar is uit Nederland. Verwijzing naar zaken van familieleden is niet relevant, omdat de situatie per persoon kan
verschillen. Op het gratieverzoek is nog niet beslist. Er is nog steeds sprake van een zeer fors strafrestant. Alleen al om het feit dat klaagster ongewenst is verklaard komt zij ingevolge artikel 4, sub l, van de Regeling niet in aanmerking voor
onbegeleide vrijheden.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klaagster niet beschikt over een identiteitsbewijs en verblijfsvergunning, ze ongewenst is verklaard, haar
voorwaardelijke invrijheidstelling is ingetrokken en er sprake is van een lang strafrestant.
Het openbaar ministerie heeft ook negatief geadviseerd, wegens een ernstig vermoeden dat klaagster zich aan detentie zal onttrekken, het risico op maatschappelijke onrust en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens een gekwalificeerd vermogensdelict. Aansluitend dient zij een subsidiaire hechtenis van vijf maanden te ondergaan.

Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat klaagster heeft verzocht om het verlenen van incidenteel verlof, al dan niet zonder begeleiding. Incidenteel verlof kan ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Regeling worden verleend voor
het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij haar aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan incidenteel verlof indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Ingevolge
het derde lid wordt incidenteel verlof niet verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor invrijheidstelling of regimesgebonden of algemeen verlof. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling
is
voorts een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is niet limitatief.

Klaagster heeft verzocht om incidenteel verlof, maar heeft onvoldoende onderbouwd met welk doel zij incidenteel verlof wenst. Er is derhalve niet gebleken van een gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer van klaagster die ze wenst bij te wonen en
waarbij haar aanwezigheid noodzakelijk is. Ook is niet gebleken dat een andere vorm van verlof is verzocht. De beroepscommissie betrekt daarbij dat klaagster ongewenst is verklaard, hetgeen volgens artikel 4, sub l, van de Regeling een contra-indicatie
vormt voor verlofverlening. Wel is de beroepscommissie van oordeel dat bij een goed onderbouwde aanvraag voor incidenteel verlof tegenover de ongewenstverklaring ook het door de rechter vastgestelde ontbreken van zicht op uitzetting moet worden
meegewogen. De beslissing van de Staatssecretaris tot afwijzing van het verzoek om incidenteel verlof kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 4 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven