nummer: 15/3500/GA en 15/3501/GA
betreft: [klager] datum: 4 februari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.A.M. Hendrix, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 16 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Nieuwegein in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het missen van een luchtmoment wegens transport naar de rechtbank (15/3500/GA);
b. het niet doorgaan van de avondrecreatie op 5 mei 2015 waardoor in die week maar 57,75 uren aan activiteiten is geboden (15/3501/GA).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager heeft op 23 april 2015 het luchtmoment gemist omdat hij op transport is gegaan. Op 24 april 2015 heeft hij een
verzoek ingediend om compensatie. Dit verzoek is pas op 28 april 2015 behandeld. Het recht op luchten is een fundamenteel recht. De aangeboden compensatie van luchten in een luchtkooi voldoet niet. Bovendien werd deze compensatie aangeboden gedurende
de
arbeid, hetgeen inbreuk zou maken op zijn recht op deelname aan arbeid en derhalve niet redelijk en billijk is (RSJ 2 april 2013, 12/3868/GA).
Ten aanzien van onderdeel b: op 5 mei 2015 heeft er een verkort dagprogramma plaatsgevonden. Hierdoor is het wettelijk minimum van 60 uur per week niet gehaald. Volgens de Algemene Termijnenwet is 5 mei een officieel erkende feestdag. Is er beleid
binnen de inrichting ten aanzien van deze feestdag? Door de beroepscommissie is eerder geoordeeld dat op feestdagen een incidenteel verkort dagprogramma is toegestaan. Dat betrof 25 december, terwijl 5 mei slechts één keer in de vijf jaar een feestdag
is.
De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Ten aanzien van onderdeel a. handhaaft de directeur zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Ten aanzien van onderdeel b: het dagprogramma mocht incidenteel worden ingekort omdat 5 mei een nationale feestdag is. In het plusprogramma kan klager 63 uren buiten zijn cel verblijven. Hij wordt tussen de activiteiten niet ingesloten, maar kan zich
vrijelijk over de afdeling begeven.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Klager verbleef in de p.i. Nieuwegein. De afdelingen van deze inrichting zijn blijkens de destijds geldende bestemmingsaanwijzing van 30 mei 2014 aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de
Penitentiaire maatregel (Pm) wordt aan gedetineerden die verblijven in een regime van beperkte gemeenschap tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden. Klager heeft aangevoerd dat hij wegens het niet doorgaan van de
avondrecreatie op 5 mei 2015 in die week slechts 57,75 uren aan activiteiten aangeboden heeft gekregen in plaats van 60 uren. Hoewel de inrichting kennelijk een rooster van 60 uren aan activiteiten hanteert, levert het (eenmalig) niet doorgaan van de
avondrecreatie geen strijd op met artikel 3, derde lid, van de PM, nu voldaan is aan het aanbieden van het minimaal vereiste aantal uren aan activiteiten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, ten aanzien van onderdeel b. met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 4 februari 2016.
secretaris voorzitter