Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3957/TA, 2 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3957/TA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Peterse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 november 2015 van de beklagcommissie bij de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. Peterse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], locatiemanager, [...],
psychiater, en [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het toepassen van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, van de Bvt (b-dwangbehandeling).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 2 februari 2015 opgenomen in de Van der Hoeven Kliniek. Klager heeft actief deelgenomen in de gesprekken met het hoofd
behandeling
over het behandelplan. Een terugkerend punt hierbij was de formulering van de probleemgebieden (dynamische risicofactoren), meer specifiek de seksuele agressie. Het gebruik van medicatie was tot 21 augustus 2015 geen punt van discussie. Wel is
gesproken
over een vrijwillige inname van medicatie, maar toen klager aangaf geen medicatie te willen slikken in verband met de bijwerkingen, is daar verder niet op aangedrongen. Klager wilde het laatste concept van het behandelplan met zijn raadsvrouw bespreken
alvorens het behandelplan op 21 augustus 2015 zou worden vastgesteld, maar die bleek op vakantie. Dit uitstel werd niet verleend, waarna bij klager de spanningen opliepen. Dit leidde uiteindelijk tot het incident op 20 augustus 2015 in de stafkamer.
Naar aanleiding van dit incident is klager gesepareerd en is het behandelplan aangepast. Op 21 augustus 2015 ontving klager de schriftelijke mededeling dat b-dwangbehandeling zal worden toegepast. Deze is met ingang van 26 augustus 2015 gestart. In de
schriftelijke mededeling is niet terug te vinden of aan enkele procedurele vereisten als bedoeld in artikel 34 en 34d van de Regeling verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is voldaan, met name omtrent het overleg dat vooraf moet plaatsvinden met
de
behandelend arts, hoofd van de afdeling en de behandelend psychiater, alsmede of melding is gedaan aan onder meer de Commissie van toezicht. In de beslissing dient te worden vermeld welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar weg te
nemen, dan wel af te wenden en de wijze waarop rekening is gehouden met de voorkeuren van de verpleegde. Klager meent dat de beslissing tot toepassing van b-dwangbehandeling overhaast en onzorgvuldig is genomen. Een uur na het incident van 20 augustus
2015 was klager al rustig en werkte hij aan alles mee. Er was geen sprake van een acute situatie. Er had hem opnieuw in overweging kunnen worden gegeven vrijwillig medicatie te gaan gebruiken. Ook had met hem een snelle start van de
agressieregulatietrainingen besproken kunnen worden. Het besluit tot het toepassen van b-dwangbehandeling voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Klager is voor het blok gezet. De beslissing is overhaast genomen. Alternatieven zijn niet overwogen. Klager wilde de zorgen die hij had bespreken met zijn raadsvrouw die op dat moment op vakantie was. Er was geen sprake van een dreigende situatie na
de
separatie. De behandelrelatie tussen klager en de inrichting verloopt thans goed.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De locatiemanager is aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting en is derhalve bevoegd de beslissing tot het toepassen
van b-dwangbehandeling te nemen. Er heeft voorafgaand aan de beslissing overleg plaatsgevonden met de psychiater, de geneesheer directeur en het hoofd behandeling. In aanloop naar de beslissing is zorgvuldig gehandeld. Het team heeft getracht het
behandelplan vast te stellen. Het incident van 20 augustus 2015 illustreert de gespannen en vijandige houding van klager en overtuigde het team om nu door te pakken met de medicatie. De behandelend psychiater D. heeft nog vóór zijn vakantie het
voorstel
gedaan voor toepassing van b-dwangbehandeling. Klager weigerde medicatie in te nemen en was dreigend in zijn gedrag. Een agressieregulatietherapie als alternatief is overwogen, maar de psychiater achtte directe medicatietoediening aangewezen. In het
eerste concept voor een behandelplan was medicatie opgenomen. Gelet op de spanningen die dit bij klager opleverde is de dwangmedicatie in de vervolgconcepten weggelaten tot aan het incident van augustus. Klager deed dreigende uitspraken richting de
psychiater. De inrichting had niet de verwachting dat een verder uitstel tot na de terugkeer van de raadsvrouw van vakantie, wel tot overeenstemming over het behandelplan zou leiden. Gezien de voorgeschiedenis, wilde de inrichting het niet laten
escaleren. Het was niet mogelijk om het nog even aan te zien. Na de separatie was het nog niet rustig. Thans zou de inrichting kunnen investeren in een agressieregulatietherapie.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn,
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.

In artikel 34, eerste en tweede lid van het Rvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling
noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

De beroepscommissie merkt op dat pas op de zitting van de beroepscommissie duidelijk is geworden hoe de procedure die leidde tot de bestreden beslissing, is verlopen. Zo is gebleken dat vooraf aan de beslissing het noodzakelijke overleg als bedoeld in
voormeld artikel 34 van de Rvt heeft plaatsgevonden. Het voorstel tot oplegging van de b-dwangbehandeling is van de behandelend psychiater nog voor diens vakantie zelf gekomen. Aan de overige procedurele vereisten is ook voldaan, waarbij de
beroepscommissie er vanuit gaat dat klager vooraf is gehoord.
Het behandelend team had naar de indruk van de beroepscommissie wel meer in overleg kunnen treden met klager. Dit kan evenwel niet tot gegrondheid van het beroep leiden.

Uit de stukken komt naar voren dat de b-dwangbehandeling is opgelegd na het incident op 20 augustus 2015 waarbij klager dreigend met een stok van een dweil de stafkamer kwam binnenlopen en aangaf de boel kort en klein te zullen slaan. De begeleiding
werd verboden hulp in te schakelen via de telefoon. De inrichting wijst verder op het agressieve delictgedrag van klager in het verleden en stelt dat het toedienen van een antipsychoticum als noodzakelijk wordt geacht om achterdocht, vijandigheid en
impulsieve agressie voldoende te kunnen behandelen. Het incident van 20 augustus 2015 lijkt volgens de inrichting een herhaling te worden van wat in de vorige inrichting is gebeurd, waarbij klager een medewerkster heeft mishandeld. Tegen deze
achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting heeft kunnen besluiten tot het toepassen van b-dwangbehandeling.

Mitsdien is aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toepassen van een b-dwangbehandeling bij klager voldoende zorgvuldig is genomen en ook aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid
voldoet. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven