nummer: 15/3334/GA
betreft: [klager] datum: 1 februari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.O.A.N. de Vries, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2016, gehouden in de p.i. Ter Apel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almelo.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van drie dagen afzondering in een afzonderingscel, met toepassing van cameratoezicht, wegens de verdenking van invoer van contrabande;
b. het ontvangen van bezoek in een bezoekruimte met glasscheiding gedurende drie maanden.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: er was onvoldoende grond voor het opleggen van de ordemaatregel. Klager heeft geen contrabande aangepakt. Op de
camerabeelden kan dit niet te zien zijn. In het schriftelijk verslag is niet beschreven dat te zien is dat klager contrabande heeft aangenomen, alleen dat klager zich vreemd gedroeg. Ter zitting voert de directeur aan dat klager probeerde iets in zijn
lichaam te stoppen, maar onduidelijk blijft wat er precies zichtbaar was. Dat klager en zijn bezoeker elkaar een hand gaven en dat klagers hand richting zijn achterzak verdween, hoeft niet te betekenen dat er iets weggestopt wordt. Ten onrechte is geen
advies ingewonnen van de inrichtingsarts omtrent de toepassing van cameratoezicht. De directeur stelt slechts dat hij de arts op de hoogte heeft gebracht, hetgeen onvoldoende is (RSJ 27 juni 2011, 10/3404/GA).
Ten aanzien van onderdeel b: de maatregel is te laat opgelegd. Nadat er al onverwijld een ordemaatregel was opgelegd, heeft de directeur op basis van dezelfde feiten enkele dagen later nog een toezichtmaatregel opgelegd. Op 11 augustus 2015 is het
vreemde gedrag van klager geconstateerd en op 14 augustus 2015 heeft de directeur de beslissing genomen bezoek in een bezoekruimte met glasscheiding op te leggen. Er bestond onvoldoende grond om bezoek achter glas op te leggen. Bij afweging van alle
betrokken belangen is het onredelijk en onbillijk om klager al zijn bezoek drie maanden achter glas te laten plaatsvinden.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager is al een paar keer betrapt op een poging contrabande in te voeren via bezoek. In onderhavig geval probeerde
hij
iets in zijn lichaam te stoppen. Hij gaf zijn bezoeker een hand en vervolgens verdween deze hand naar achter in zijn zak. De directeur heeft de camerabeelden gezien, maar deze zijn niet veilig gesteld. Ter zitting wordt wel een verklaring van een
PIW-er
overgelegd. De directeur heeft de inrichtingsarts op de hoogte gebracht van het cameratoezicht. De arts wordt altijd op de hoogte gesteld. Binnen een bepaald tijdsbestek bezoekt deze de gedetineerde en eventuele bijzonderheden geeft hij aan de
directeur
door.
Ten aanzien van onderdeel b: conform de huisregels is het opleggen van bezoek achter glas mogelijk. Met name het tegengaan van het binnensmokkelen van contrabande is reden om hen die getracht hebben via het bezoek contrabande in te voeren gedurende een
beperkte periode bezoek met glasscheiding op te leggen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Mede gelet op de verklaring van
de
PIW-er die ter zitting is overgelegd, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat ten aanzien van klager de verdenking bestond dat hij contrabande probeerde in te voeren. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager, in het
kader van het onderzoek naar de invoer van contrabande, in afzondering te plaatsen. Die beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ten aanzien
van de ordemaatregel ongegrond worden verklaard.
Aan klager is tijdens de tenuitvoerlegging van onderhavige maatregel ook cameratoezicht opgelegd. In artikel 24a van de Pbw is de bevoegdheid van de directeur geregeld voor het opleggen van cameratoezicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald
dat de directeur alvorens te beslissen tot oplegging van cameratoezicht het advies inwint van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dat advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig
mogelijk na zijn beslissing in. Ter zitting is door de directeur een toelichting gegeven op de werkwijze die in de inrichting wordt gehanteerd ten aanzien van de toepassing van cameratoezicht, namelijk dat de inrichtingsarts wordt geïnformeerd, bij de
gedetineerde gaat kijken en bijzonderheden aan de directeur doorgeeft. De beroepscommissie is van oordeel dat met deze werkwijze voldoende invulling wordt gegeven aan de adviesverplichting als bedoeld in artikel 24a van de Pbw. Het beroep zal derhalve
ten aanzien van het cameratoezicht ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Artikel 3.8.1 van de huisregels van de p.i. Almelo luidt als volgt: “Tevens kan de directeur bepalen dat het bezoek plaatsvindt in een bezoekruimte waarin u en uw bezoeker door een glazen wand van elkaar gescheiden zijn”. Deze beslissing vereist een
individuele belangenafweging. Naar het oordeel van de beroepscommissie blijkt voldoende dat een dergelijke belangenafweging is gemaakt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 1 februari 2016.
secretaris voorzitter