Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4043/GB, 2 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/4043/GB

Betreft: [klager] datum: 2 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 13 oktober 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel. Op 2 oktober 2015 is hij overgeplaatst naar het PPC Scheveningen.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De selectiefunctionaris die deze beslissing heeft genomen, heeft eerdere verzoeken van klager consequent afgewezen, terwijl er goede redenen waren om het toe te wijzen. Deze
redenen waren in het belang van klager als persoon en in het belang van zijn medegedetineerden en de inrichting. Klager zit al meer dan twee jaren hoofdzakelijk onschuldig gedetineerd. Klager is vervolgens door tussenkomst van de directeur en een
andere
selectiefunctionaris overgeplaatst naar een andere inrichting. Voor klager is het mogelijk om zijn echtgenote, familie en vrienden te ontvangen in de locatie De Schie of in de p.i. Krimpen aan den IJssel. Toen klager in de p.i. Krimpen aan den IJssel
verbleef ontving hij bezoek zonder toezicht. Klager heeft in het PPC Scheveningen al twee maanden geen bezoek ontvangen. Klager is van mening dat hij niet in een PPC hoort en verwijst voor de argumenten naar zijn bezwaarschrift. Klager hoopt dat hij
voor de tijd dat hij nog onterecht vastzit, dit op een plek kan doen waar hij beter tot zijn recht komt en dat is in een regulier regime. Klager wenst te worden overgeplaatst naar een inrichting dichtbij zijn familie, zodat hij zijn bezoek kan
ontvangen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het Psycho Medisch Overleg (PMO) van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft geadviseerd om klager over te plaatsen naar een PPC. Voorts blijkt
uit
de indicatiestelling van 28 september 2015 dat klager meer zorg nodig heeft dan op een reguliere afdeling geboden kan worden. Klager verbleef al eens op een afdeling Extra Zorg Voorziening (EZV-afdeling), maar dit was geen succes. Medegedetineerden
werden bang van klager en hij voelde zich niet geaccepteerd en veilig op de afdeling. Op basis van de indicatiestelling van 28 september 2015 en het advies van de p.i. Krimpen aan den IJssel is besloten om klager over te plaatsen naar een PPC en hem
niet langer geschikt te achten voor plaatsing in een reguliere afdeling.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is
vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis
van screening en indicatiestelling door het PMO van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Uit het
advies van het PMO, dat is vermeld in het selectieadvies van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, volgt dat geadviseerd wordt om klager over te plaatsen naar een PPC. Voorts is er een voldoende onderbouwde indicatiestelling aanwezig. Het is
de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat er bij klager dusdanige problematiek bestaat dat nadere forensische zorg is geïndiceerd. Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent zijn bezoekproblemen is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander
oordeel te kunnen komen. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 2 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven