Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3934/GB, 2 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3934/GB

Betreft: [klager] datum: 2 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 2 mei 2013 gedetineerd. Hij verblijft in het huis van bewaring van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Volgens klager is er geen sprake van hernieuwd drugsgebruik, de eerdere positieve urinecontroles zijn het gevolg van afbouw van eerder gebruikt THC. Voorts is van
grensoverschrijdend gedrag geen sprake, klager heeft nimmer erkend op de betreffende p.i.w.-er te hebben geschoten met een nietapparaat. Klager stelt dat sprake is van een dubbele bestraffing, aangezien de positieve urinecontrole en het nietincindent
hebben geleid tot de afwijzing van zijn p.p. en het opleggen van een penitentiair rechterlijk rapport. Het ne bis in idem-beginsel dat besloten ligt in artikel 4 van het 7e protocol bij het EVRM en artikel 50 van het EU-Handvest, is geschonden. Dit
beginsel strekt zich ook uit tot andere maatregelen of vormen van vrijheidsbeperking. Zowel de afwijzing van klagers p.p. als het opleggen van een penitentiair rechterlijk rapport is punitief van aard. Verwezen wordt naar enkele uitspraken van het
EHRM.
Daarnaast zijn de procedures niet verweven en ook dit brengt met zich mee dat sprake is van dubbele bestraffing. De selectiefunctionaris heeft niet of nauwelijks klagers ontkennende houding meegewogen in zijn beslissing. Gelet op de uitspraak RSJ 8
oktober 2015, 12/2502/GB dienen klagers belangen te worden meegewogen bij een te nemen beslissing en dient er een beoordeling plaats te vinden of geen andere minder vergaande maatregelen passend en proportioneel zijn. In klagers geval blijkt niet dat
alle in aanmerking komende belangen (voldoende) zijn meegewogen. Hoewel de positieve urinecontrole een contra-indicatie vormt voor detentiefasering, zijn er in het onderhavige geval meer omstandigheden van belang. Daarnaast kan (en niet moet) – volgens
het drugsontmoedigingsbeleid – een detentiefasering worden beëindigd vanwege een positieve urinecontrole. Voorts is niet meegewogen dat klagers voorlopige invrijheidstelling (v.i.) binnenkort zal zijn. Naar mate de v.i.-datum nadert, des te meer het
verlenen van vrijheden is aangewezen. Verwezen wordt naar jurisprudentie van de RSJ. Nu dit door de selectiefunctionaris niet is meegewogen, is sprake van een motiveringsgebrek. Klager verzoekt om een bedrag ter compensatie. Ten slotte wensen klager en
zijn raadsman te worden gehoord.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De selectiefunctionaris merkt op dat geen sprake is van een dubbele bestraffing. Klager is bekend met het gebruik van drugs in
detentie. Bij herhaling werd bij klager een te laag kreatininegehalte geconstateerd. Conform het drugsontmoedigingsbeleid wordt dit gelijk gesteld met het gebruik van harddrugs. Klager ontkent een drugsprobleem te hebben en bagatelliseert zijn
drugsgebruik in detentie. Het reclasseringsadvies heeft betrekking op deelname aan een ‘kaal’ p.p., waarbij geen aandacht is voor klagers problematiek. Er is voldoende grond om de kans op het gebruik van drugs gedurende zijn vrijheden als groot in te
schatten. Nu klager zijn drugsproblematiek niet onderkent, kunnen er ook geen interventies plaatsvinden.

4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek, dat verder niet door klager is toegelicht, wijst de beroepscommissie af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3. Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Vught volgt dat klager tijdens zijn verblijf in de p.i. Vught gedurende de periode augustus en september 2015 meerdere malen rapporten heeft gekregen op basis waarvan disciplinaire straffen
zijn opgelegd vanwege positieve urinecontroles en een te laag kreatininegehalte. Voorts is klager gesanctioneerd nadat hij een arbeidsmedewerker met een nietapparaat heeft geraakt. Klager is eerder vanuit een p.p. bij Exodus teruggeplaatst, omdat hij
drie keer een positieve urinecontrole heeft gehad binnen drie maanden. Tegen deze achtergrond kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Klagers stelling dat de bestreden beslissing in strijd is met het ‘ne bis in idem’-beginsel, moet worden verworpen. Het niet toestaan van deelname aan een p.p. is geen bestraffing als bedoeld in artikel 4 van het 7e protocol bij het EVRM dan wel een
andere wettelijke of verdragsrechtelijke regel. De omstandigheid dat klager de beslissing als een straf ervaart betekent nog niet dat het als zodanig heeft te gelden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 2 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven