Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3338/TA, 25 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3338/TA

betreft: [klager] datum: 25 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen.

Het lid van de beroepscommissie drs. J.E. Wouda heeft meegedeeld dat hij van 1982 tot 1988 werkzaam was als psycholoog in Huize St. Joseph te Cadier en Keer waar klager toentertijd verbleef. Overigens heeft het seksueel misbruik waar sprake van zou
zijn in een andere jeugdinrichting plaatsgevonden. De raadsman heeft meegedeeld geen bezwaar te maken tegen de deelname van drs. Wouda aan de beroepscommissie.

De raadsman heeft aangegeven dat klager niet ter zitting aanwezig is omdat hij last heeft van claustrofobie en, er in verband hiermee vervoer per personenauto voor hem zou worden geregeld, maar dat dit niet is gelukt. Omdat alleen vervoer per DV&O bus
mogelijk bleek te zijn heeft klager dit vervoer geweigerd. Klager heeft in verband hiermee afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van internet gebruik te mogen maken c.q. om te beslissen op klagers verzoek van internet gebruik te mogen maken.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft naar eigen zeggen drie- tot viermaal aan zijn behandelcoördinator dhr H. gevraagd om toegang tot het internet. Dhr H. verwees klager steeds
door naar het hoofd van de inrichting. Volgens klager heeft hij tweemaal met het hoofd van de inrichting een gesprek gehad waarin hem internettoegang zonder enige opgave van reden werd geweigerd. Onder meer heeft klager bij brief van 8 juli 2015 zijn
verzoek tot internettoegang aan het hoofd van de inrichting gericht. Klager zou op 21 september 2015 door het hoofd van de inrichting mondeling zijn meegedeeld dat hem geen toegang tot het internet wordt verleend. Klager heeft alle procedures die
volgens het gebruikskader vereist zijn doorlopen. Er is sprake van een weigering van het hoofd van de inrichting en die weigering is beklagwaardig op grond van het bepaalde in artikel 56, vijfde lid, van de Bvt.

Klager heeft in een schrijven van 21 december 2015, ontvangen op 23 december 2015, aan het bovenstaande nog toegevoegd dat op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de gebrekkige ontwikkeling in zijn jeugd. De inrichting is verplicht hem hierbij
te helpen.
Klager verwijst naar het seksualiteitsbeleid. Hij heeft nooit liefde gehad in zijn jeugd. Therapeutisch gezien zou liefde passen bij zijn behandeling en resocialisatie. Hem dit onthouden, doet hem verder verbitteren, hetgeen in de inrichting wordt
weggeschreven als ongewenst of agressief gedrag, terwijl klager helemaal niet zo is.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft nimmer de procedure als beschreven in ‘Beleid internetcafé’ gevolgd. Hij stelt dat hij op 21 september 2015 met het
hoofd van de inrichting heeft gesproken over toegang tot het internet. Uit navraag bij het hoofd van de inrichting volgt dat dit onderwerp in het geheel niet is besproken. De reden dat het hoofd van de inrichting met klager die dag heeft gesproken was
in het kader van het horen voor de toepassing van een a-dwangbehandeling. Klager heeft wel op 8 augustus 2014 een verzoek tot toegang tot het internet gedaan om in contact te komen met een mogelijke liefdespartner. Dit was geen legitieme reden om hem
toestemming te verlenen voor het internetcafé. Voor overige redenen die klager in het toenmalige verzoek had benoemd is hem geadviseerd om deze alsnog via een schriftelijke en gemotiveerde aanvraag bij zijn behandelcoördinator in te dienen. Dit heeft
klager niet gedaan.

3. De beoordeling
Door het hoofd van de inrichting is aangegeven dat klager, die beklag heeft ingediend middels een klaagschrift gedateerd 22 september 2015, de procedure als beschreven in ‘Beleid internetcafé’ niet heeft gevolgd. Door het hoofd van de inrichting is
ontkend dat het onderwerp toegang tot het internet op 21 september 2015 met klager is besproken en verklaard dat op die datum klager is gehoord ten aanzien van een beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan er derhalve geen sprake zijn van een weigering als bedoeld in artikel 56, vijfde lid, van de Bvt waartegen beklag zou kunnen worden ingediend. Het beklag kan gelet op de in artikel 58, vijfde lid, van de Bvt
vermelde termijn van zeven dagen geen betrekking hebben op een eventueel eerder verzoek dat zou zijn gedaan in 2014.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak
van de beklagrechter zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven