Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4110/GV, 18 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4110 /GV

betreft: [klager] datum: 18 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 december 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager betreurt dat hij op 23 oktober 2015 geen urine heeft kunnen produceren. Hij weet dat dit kan worden aangemerkt als fraude maar vindt de gevolgen van een en ander voor hem te vergaand. Klager
heeft
na het op 23 oktober 2015 niet kunnen produceren van urine op 6 november 2015 weer een urinecontrole ondergaan, waarvan de uitslag negatief was. Ook de twee urinecontroles die voorafgingen aan 23 oktober 2015 waren negatief. Klager heeft in grofweg een
half jaar vier urinecontroles ondergaan waarbij hij éénmalig geen urine heeft kunnen produceren en de andere controles een negatieve uitslag te zien gaven. De strikte toepassing van het Drugsontmoedigingsbeleid leidt daarom in dit geval tot een
onbillijk resultaat. Daarbij moet worden meegewogen dat klager – blijkens het selectieadvies – niet bekend staat als hebbende problemen met hard- of softdrugs, hij in de inrichting positief gedrag vertoont vanaf april 2015, hij meerdere keren
onbegeleid
verlof verleend heeft gekregen in verband met het afleggen van het Staatsexamen VMBO-TL en daarbij heeft laten zien dat hij met vrijheden kan omgaan. Gelet daarop kan niet worden gesteld dat het verlenen van vrijheden onaanvaardbaar zou zijn. Klager is
voor het niet kunnen produceren van urine al disciplinair gestraft. Voor klager voelt het daarom alsof hij tweemaal voor hetzelfde feit wordt gestraft, enerzijds door de plaatsing in de strafcel en anderzijds door de afwijzing van het verzoek om
verlof.
Dit verbod staat op gespannen voet met het verbod op een dubbele bestraffing zoals besloten ligt in artikel 4 van het zevende protocol bij het EVRM en in artikel 50 van het EU-Handvest. Het EHRM heeft in de afgelopen jaren meerdere uitspraken over dit
verbod gedaan. Zo is uitgemaakt dat, als beide maatregelen punitief van aard zijn, een tweede bestraffing verboden is. Klager stelt zich op het standpunt dat beide aan hem opgelegde maatregelen punitief en vrijheidsbenemend van aard zijn. In klagers
geval is sprake van een dubbele bestraffing zonder dat beide procedures op enigerlei wijze met elkaar verweven zijn. In beide procedures is daarom ook geen rekening gehouden met de andere procedure. Dit had, overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM,
evenwel wel moeten geschieden. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en aan de Staatssecretaris moet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie en daarnaast dient aan klager een
financiële tegemoetkoming te worden toegekend.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Hoewel klager een en ander als een dubbele bestraffing zal ervaren, is daarvan geen sprake. Afwijzing van een verzoek om verlof betreft geen bestraffing of maatregel. De afwijzing is gebaseerd op het geldende drugsontmoedigingsbeleid. Klager heeft geen
urine kunnen produceren en heeft eerder bij urinecontroles urine met een te laag kreatininegehalte (waterige urine) geproduceerd. Het beroep zou ongegrond moeten worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met de uitslagen van urinecontroles in de periode van 25 februari 2015 tot 3 december 2015.
Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen een verlof.

3. De beoordeling Klager vraagt te worden gehoord. Clausule daarover invoegen.
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek. Die uitspraak is nog niet onherroepelijk. De wettelijk vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 3 juni 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.

Onweersproken is dat klager op 23 oktober 2015 een urinecontrole heeft ondergaan en dat hij toen geen urine heeft geproduceerd. Dit wordt, nu er geen sprake was van een goede verklaring hiervoor, gelijkgesteld met het gebruik van harddrugs tijdens
detentie. Een van de gevolgen van het (eerste) geconstateerde gebruik van harddrugs is dat, naast de oplegging van een disciplinaire straf, het eerstvolgende verlof niet wordt verleend dan wel wordt ingetrokken omdat gevreesd moet worden voor een niet
goed verlopen van dat verlof.
Dat niet verlenen van verlof is dan ook geen disciplinaire straf , maar het gevolg van het algemeen geldende drugsontmoedigingsbeleid. Alleen al de motieven van de disciplinaire straf opgelegde straf en het niet verlenen van verlof zijn verschillend.
Reeds om die reden is er geen sprake van een dubbele bestraffing voor éénzelfde feit. De omstandigheid dat klager dit mogelijk wel zo ervaart, doet daaraan niet af.

De beroepscommissie is van oordeel dat de afwijzing van klagers verlofaanvraag, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gerechtvaardigd is. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet
op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven