Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2104/GA, 4 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 02/2104/GA

betreft: [klager] datum: 4 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 september 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord Holland Noord, locatie Amerswiel, te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. N. de Vries, en de heer [...], directeur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om klaagster een zaterdag en zondag met haar minderjarige dochter door te laten brengen in het logeerhuis.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt verwoord als in de pleitnota weergegeven.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De mogelijkheid van verblijf in het logeerhuis betekent een extra bezoekmogelijkheid naast de standaard regeling. Als klaagster niet aan het syndroom zou lijden, zou de directie er eveneens grote moeite mee hebben om haar verblijfin het logeerhuis samen met haar kind toe te staan omdat zij veroordeeld is voor het doden van een kind. Door de directie wordt overwogen om helemaal met deze vorm van bezoek te stoppen omdat dit teveel risico inhoudt.

3. De beoordeling
Verblijf in het logeerhuis met een kind is een extra bezoekmogelijkheid die niet (nader) in een wettelijke regeling is vervat. De vraag is of de weigering van deze vorm van bezoek, bij afweging van alle belangen, onredelijk ofonbillijk is. Gelet op de aard van het delict, te weten een levensdelict jegens een kind, is de weigering niet onredelijk of onbillijk, omdat bij deze vorm van extra bezoek geen visueel toezicht plaatsvindt. Bij het voorgaande is inaanmerking genomen dat de inrichting wel een andere mogelijkheid aan klaagster biedt om bezoek van haar kind te ontvangen.
Ten overvloede kan er nog op gewezen worden dat in deze procedure de standpunten over de vraag of klaagster lijdt aan het syndroom van Münchhausen by Proxy uiteen lopen. Voor de beantwoording van de vraag of (extra) bezoek in hetlogeerhuis mogelijk is, acht de beroepscommissie een vaststelling van dat syndroom niet doorslaggevend. Van groot gewicht is dat van de directeur verwacht mag worden dat risico op recidive zoveel mogelijk vermeden wordt. Nuklaagster op enig moment in de toekomst in de vrije samenleving weer contact met haar kind zal hebben (bijvoorbeeld in het kader van verlof), kan tevens van de directeur verwacht worden dat er voorbereidingen worden getroffen vooreen goed verloop van het contact van moeder en kind in de vrije samenleving. Bezien zal moeten worden of het toestaan van bezoek van haar kind zonder visueel toezicht voor klaagster een goede wijze van voorbereiding daarop is.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven