Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2834/TA, 18 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

 

nummer:           15/2834/TA

 

betreft: [klager]            datum: 18 januari 2016

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2015 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], stafjurist. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft de plaatsing van klager op een afdeling voor intensieve zorg (ZISZ).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 19 december 2014 teruggekeerd in de inrichting en in afzondering geplaatst nadat hij zich onttrokken tijdens zijn verlof en mogelijk strafbare feiten had gepleegd. Vanaf dat moment1had de inrichting de tijd te observeren of klager fysieke of verbaal agressie zou tonen en op welke medepatiënten hun onvrede zouden uiten over het strengere vrijhedenbeleid dat door klagers gedrag kliniekbreed is ingevoerd. Er was dan ook geen reden bijna een maand later klager te plaatsen op de ZISZ-afdeling conform artikel 32 van de Bvt omdat men niet kon inschatten hoe klager zou reageren op de longstayaanvraag. Vóór die plaatsing hebben zich geen incidenten of situaties voorgedaan die raken aan de gronden voor een plaatsing op de intensieve zorgafdeling. Klager had gedurende deze periode, ook al zat hij in afzondering, diverse keren per dag contact met medepatiënten en had niet de indruk dat zij boos waren op hem. Het toestandsbeeld van klager was ook niet dusdanig dat hij mogelijk verbaal of fysiek agressief zou reageren op de mededeling dat de inrichting opnieuw een longstaystatus zou aanvragen. Eventuele verbale agressie levert hoe dan ook onvoldoende grond op voor plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg. De behandeling van klager is met veel strubbelingen gepaard gegaan, maar het is nimmer gekomen tot fysieke agressie. Ook is klager nimmer psychotisch of volledig ontremd geweest. De plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg is een zeer ingrijpende maatregel en in deze zaak was niet voldaan aan de criteria om tot een dergelijke plaatsing te besluiten. De inrichting had voor een andere en minder verstrekkende mogelijkheid moeten kiezen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De plaatsing van klager op de afdeling voor intensieve zorg is terecht geweest. Klager is een man die veel agressieve incidenten heeft veroorzaakt. Ook in de inrichting kwam het tot verbale agressie en bedreigingen. De inrichting heeft uiteindelijk besloten een longstaystatus. Het feit dat zich in de inrichting geen ernstige incidenten hebben voorgedaan, komt door de geboden structuur en alert optreden van het personeel. De inrichting vreesde dat als klager zou vernemen dat zijn toekomstperspectief zou kunnen wijzigen, hij zijn teleurstelling zou uitageren. Tijdens klagers afzondering had klager geen contact met medepatiënten, dus de inrichting kon geen goede inschatting maken. Op de afdeling voor intensieve zorg bleef klager rustig. Er waren geen incidenten.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 32 van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde plaatsen op een afdeling voor intensieve zorg, indien dit noodzakelijk is met het oog op: de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen; de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, of, de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

Klager is op 6 december 2014 na onbegeleid verlof niet teruggekeerd naar de inrichting. Hij is in de nacht van 7 en 8 december 2014 aangehouden en werd verdacht van een strafbaar feit. Op 19 december 2015 is klager na opheffing van de voorlopige hechtenis teruggekeerd naar de inrichting, alwaar hij in afzondering is geplaatst. Klager heeft vervolgens van 13 januari tot 29 januari 2015 verbleven op de ZISZ-afdeling Eems 3, een afdeling voor intensieve zorg. Volgens de inrichting gebeurde dit omdat men niet kon inschatten hoe klager zou reageren op het op 6 januari 2015 door de inrichting genomen besluit een aanvraag voor plaatsing op een longstayafdeling in te dienen. De inrichting schatte in dat klager verbaal en fysiek agressief zou kunnen reageren.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting de noodzaak voor klagers plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg onvoldoende heeft gemotiveerd. Voor het monitoren van klagers reactie op de longstayaanvraag zijn andere en minder vergaande maatregelen mogelijk. Niet gebleken is dat het hoofd van de inrichting een dergelijke op het subsidiariteitsbeginsel gestoelde afweging heeft gemaakt. Hiervoor bestond naar het oordeel van de beroepscommissie aanleiding aangezien klager voorafgaand aan deze plaatsing reeds was afgezonderd, hij volgens het hoofd van de inrichting geen contact met medepatiënten had en niet is gebleken van incidenten tijdens de afzondering. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 140,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 140,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2016

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven