Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3353/GB, 18 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3353/GB

Betreft: [klager] datum: 18 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 oktober 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. De beroepscommissie heeft met toepassing van artikel 18a van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, een uittreksel Justitiële Documentatie van klager opgevraagd bij de
Justitiële Informatiedienst.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 5 januari 2011 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie De Ent te Rotterdam. Op 15 juni 2015 is hij geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Hoogvliet te Rotterdam.
Op 28 augustus 2015 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Dordrecht, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verbleef tot 12 juni 2015 in het kader van zijn detentiefasering in een z.b.b.i. en hij was bij een externe werkgever tewerkgesteld. Op 12 juni 2015 is klager
aangehouden en is hij in voorlopige hechtenis genomen vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Vervolgens is klagers voorlopige hechtenis beëindigd en is zijn “oude” gevangenisstraf hervat. Volgens klager dient hij weer
geplaatst te worden in de z.b.b.i. en komt hij in aanmerking voor elektronisch toezicht. Als klager niet was aangehouden, dan was dit namelijk nu de situatie geweest. De fictieve einddatum van klagers detentie is door de nieuwe aanhouding ongeveer een
maand verschoven. De selectiefunctionaris is in zijn beslissing op bezwaar uitgegaan van een door de inrichting in het selectieadvies verkeerd doorgegeven fictieve einddatum, te weten 17 april 2019. In dit selectieadvies staat vermeld dat klager is
veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en nog twee vervolgvonnissen heeft van respectievelijk zestig en zeven dagen. Uitgaande van een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is de einddatum van klagers detentie op 27 juni 2016. De
selectiefunctionaris verwijst in zijn beslissing naar een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam. Tegen deze uitspraak en tegen de herroeping van de v.i. is inmiddels beroep ingesteld. Bij het berekenen van de fictieve einddatum van klagers detentie
dient de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van zes maanden alsmede het uitstel van zijn v.i. van acht maanden niet te worden betrokken. Klager merkt op dat deze uitspraak ten tijde van de oorspronkelijke beslissing van de selectiefunctionaris
nog niet bekend was. Klager stelt dat – gelet op het voorgaande – de beslissing van de selectiefunctionaris in strijd met het redelijkheids-, motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. Ten slotte verzoekt klager om het toekennen van
een compensatie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Vanwege het plegen van een strafbaar feit gedurende klagers verblijf in een z.b.b.i., komt klager in aanmerking voor een normaal beveiligde
inrichting. Conform klagers voorkeur is hij geplaatst in de p.i. Dordrecht. In het kader van dit beroepschrift is contact opgenomen met klagers casemanager in de p.i. Dordrecht. Uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2015 blijkt dat
klager voor het nieuwe gepleegde delict is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en dat zijn v.i.-datum met een periode van acht maanden dient te worden uitgesteld, vanwege de bewezen verklaarde misdrijven. Daarnaast werd door de
casemanager een recente registratiekaart overgelegd waarin het hiervoor genoemde vonnis is verwerkt. Als gevolg daarvan valt klagers einddatum op 24 maart 2017. Met betrekking tot de uitspraak dat klagers v.i.-datum met een periode van acht maanden
dient te worden uitgesteld, is contact opgenomen met de afdeling Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling van het Openbaar Ministerie. Verwezen wordt naar een mailwisseling waaruit volgt dat de vordering tot uitstel van acht maanden ten
uitvoer kan worden gelegd en dat tegen deze uitspraak geen beroep open staat. Ten slotte merkt de selectiefunctionaris op dat door klagers casemanager zal worden bekeken of en wanneer klager in aanmerking kan komen voor detentiefasering en plaatsing in
een inrichting waar regimegebonden verloven worden toegekend.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Dordrecht is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Klager is vanuit de z.b.b.i. teruggeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Dordrecht wegens het plegen van een strafbaar feit. Voor dit feit is klager in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Hiertegen heeft hij
hoger beroep ingesteld. Tevens is aan klager uitstel van acht maanden v.i. opgelegd. Deze uitspraak is onherroepelijk en hiertegen staat ingevolge artikel 15f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht geen beroep open. De beroepscommissie is van
oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor plaatsing in een z.b.b.i. Voorts heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat de einddatum van klagers detentie is gesteld op 24 maart 2017. Klager voldoet hiermee niet
langer aan de in artikel 2, eerste lid, onder e, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden neergelegde eis van een strafrestant van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden. De op de onder 3.2 genoemde gronden
gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 18 januari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven