Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4206/GV, 13 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4206/GV

betreft: [klager] datum: 13 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Koers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 december 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft een zeer groot zakelijk belang bij een strafonderbreking voor de duur van maximaal drie maanden. De zaak betreffende het faillissement is door de rechtbank op 15 december 2015 aangehouden. Op 22 december 2015 staat de zitting in raadkamer
opnieuw gepland.
Het heeft bijna zeven jaar na zijn aanhouding geduurd voordat klager zijn straf moest uitzitten. Hij is gedurende die jaren een bedrijf begonnen om mee te draaien in de maatschappij en zijn gezin te onderhouden. Klager heeft nota bene de oproep om zijn
straf uit te zitten binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van zijn strafzaak ontvangen. Die periode was te kort om zijn zaken te laten waarnemen en klager heeft uitstel gevraagd en gekregen. Die periode van enkele maanden was ontoereikend om
alle zakelijke en persoonlijke belangen te regelen. Daar komt bij dat klager niet had voorzien dat, tijdens zijn huidige detentie, faillissement zou worden aangevraagd. Klager verzoekt derhalve hem per omgaande strafonderbreking te verlenen voor de
duur
van maximaal drie maanden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers straf is op 9 september 2014 onherroepelijk geworden en op 2 december 2014 is een oproep aan hem gezonden om zich te melden. Klager heeft uitstel gevraagd en dit is hem verleend. Hij diende zich vervolgens op 13 april 2015 te melden, maar hij
heeft zich niet gemeld. Klager is op 3 augustus 2015 gearresteerd en geplaatst als arrestant. Klager heeft derhalve ruim de tijd gehad om zijn werkzaamheden over te dragen. Voorts heeft hij aangetoond niet met afspraken om te kunnen gaan ten aanzien
van
het ondergaan van zijn detentie. Er is geen noodzaak om klager strafonderbreking te verlenen, waarbij is meegewogen dat ook onvoldoende is aangetoond welke zaken klager voornemens was te ondernemen om het faillissement te voorkomen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal (A-G) bij het ressortsparket te Den Haag heeft aangegeven ernstige bezwaren te hebben tegen strafonderbreking. Het arrest van het gerechtshof is van januari 2013 en vanaf die datum wist klager dat hij een lange gevangenisstraf
diende te ondergaan. Hij heeft tot augustus 2015 de tijd gehad om daar maatregelen voor te nemen. Op een zitting omtrent een faillissement kan klager zich door zijn raadsvrouw laten vertegenwoordigen. Het voorkomen van een faillissement is geen reden
voor strafonderbreking en de A-G verzet zich tegen strafonderbreking.
De politie adviseert positief over het verlofadres. Uit het politiesysteem bleek voorts dat volgens mededeling van de financieel adviseur van klagers bedrijf [...] klager in juli 2015 gedetineerd was in België. De laatste jaren zijn er politiemutaties
ten aanzien van klager geweest. De politie adviseert negatief ten aanzien van strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens opzettelijk overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 januari 2018.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Op grond van het tweede lid van dat artikel dient de
gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om het faillissement van zijn bedrijf [...] tegen te gaan.
Hij hoopte met de verzoeker van het faillissement, en ook met de andere schuldeisers, een regeling te kunnen treffen. De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van dringende omstandigheden van zakelijke
aard en dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klagers persoonlijke aanwezigheid daarbij noodzakelijk was. Ook is onvoldoende aangetoond welke zaken klager wilde ondernemen om een faillissement te voorkomen. Klager had bij de start van zijn nieuwe
onderneming in 2013 kunnen beseffen dat de gevangenisstraf van vier jaar te zijner tijd ten uitvoer zou worden gelegd.
Voorts is klager in december 2014 opgeroepen zich te melden en op zijn verzoek is hem uitstel verleend. Hij diende zich op 13 april 2015 te melden, maar hij heeft dat niet gedaan. Hij is vervolgens in augustus 2015 gearresteerd. Uit het voorgaande
blijkt dat klager zich niet aan afspraken kan houden. De politie en de A-G hebben negatief geadviseerd. Gezien het voorgaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 13 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven