Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4068/SGA, 8 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:08-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/4068/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 8 december 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens klaagschrift, van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde inrichting van 4 december 2015, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van drie dagen, ingaande op 3 december 2015 om 17.00 uur en eindigende op 6 december 2015 om 17.00 uur, wegens dronkenschap, en
b. de ontzegging van de toegang tot de inrichting van een nader bij naam genoemde bezoekster, voor de duur van twee maanden, ingaande op 3 december 2015 om 17.00 uur en eindigende op 4 februari 2016 om 17.00 uur. Aan deze beslissing ligt ten grondslag
de omstandigheid dat betreffende bezoekster contrabande heeft ingevoerd en overgedragen.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 december 2015.

1. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de inlichtingen van de
directeur naar voren is gekomen dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 6 december
2015 om 17.00 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer
wordt gelegd, zal het verzoek in zoverre niet meer tot het door verzoeker beoogde
resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van
dit deel van zijn verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel b stelt de voorzitter voorop dat in het kader van het verzoek
om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte
bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden
onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen
beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of
onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat
deels niet het geval.
Nu op grond van de stukken voldoende aannemelijk is dat de bezoekster op 3 december
2015 tijdens het bezoek zonder toezicht moment contrabande heeft ingevoerd en
overgedragen aan verzoeker, is de beslissing van de directeur, welke beslissing de
voorzitter opvat als een beslissing ex artikel 38, derde lid, van de Pbw, om die bezoekster
voor de duur van twee maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen – naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter – in dit geval niet onredelijk of onbillijk en ook niet
in strijd met een wettelijk voorschrift. Uit de beslissing blijkt dat verzoeker, anders dan
hij aangeeft, door de directeur is gehoord voordat deze besloot om de bezoekster de
toegang tot de inrichting te ontzeggen. Het verzoek zal daarom in zoverre worden
afgewezen.

Ten aanzien van de bepaling dat verzoeker zijn bezoekster van de onderhavige beslissing
op de hoogte dient te stellen, komt de beslissing van de directeur wel voor toewijzing in
aanmerking. De directeur heeft een bezoekster van de inrichting de toegang tot de
inrichting ontzegd voor de duur van twee maanden. Nu dit een beslissing van de
directeur ten aanzien van die bezoekster is, is het aan de directeur om die bezoekster van
zijn beslissing op de hoogte te stellen. Daartoe kan verzoeker niet worden verplicht. Ten
aanzien van dit onderdeel dient de bestreden beslissing derhalve te worden geschorst.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de verplichting voor verzoeker om zijn
bezoekster op de hoogte te stellen van de ontzegging van de toegang tot de inrichting, en
schorst de tenuitvoerlegging daarvan met onmiddellijke ingang tot het moment dat de
beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
De voorzitter wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 8 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven