Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2244/GA, 30 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2244/GA

betreft: [klaagster] datum: 30 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Ter Peel te Sevenum

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klaagster, haar raadsvrouw mr. M. Rotgans en de directeur van de locatie Ter Peel hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting
(p.i.)
Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege het negeren van een opdracht van het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagster kampt onder meer met nierproblemen, rugklachten en psychische klachten. Klaagster persisteert bij haar standpunt dat de medische dienst
en
de fysiotherapeut haar hebben geadviseerd zo veel mogelijk te sporten. Aan klaagster kan niet worden verweten dat zij een opdracht van het personeel niet heeft opgevolgd. Zij doet een beroep op medische overmacht. De disciplinaire straf is derhalve ten
onrechte opgelegd. Bovendien is de opgelegde disciplinaire straf disproportioneel. Overigens heeft klaagster, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, wel degelijk bescheiden overgelegd die haar stelling onderbouwen.

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en dit standpunt als volgt nader toegelicht. Klaagster was op de hoogte van de regels omtrent ziekmelding. Niet gebleken is dat de medische dienst
en/of de fysiotherapeut klaagster hebben/heeft geadviseerd om wel te gaan sporten maar niet te gaan werken.

3. De beoordeling
In hoofdstuk 4.2 van de huisregels is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald: “Indien u ziek bent dan meldt u dit vóór het begin van het dagprogramma aan het dienstdoende personeelslid op uw afdeling. [...] Indien u ziek bent wordt u in
principe voor de rest van de dag uitgesloten van deelname aan het dagprogramma.”

Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf en het daaraan ten grondslag liggende schriftelijk verslag volgt dat klaagster disciplinair is gestraft omdat zij zich voor de tweede keer in afwijking van de huisregels omtrent ziekmelding
heeft ziek gemeld.

Vast staat dat klaagster in de ochtend van 26 november 2014 (opnieuw) op de hoogte is gesteld van de huisregels omtrent ziekmelding. Tevens staat vast dat klaagster zich op
26 november 2014 in de middag heeft ziek gemeld en niet in de ochtend voor het begin van het dagprogramma, zoals in de huisregels is voorgeschreven.

Bij de directeur mag als bekend worden verondersteld dat klaagster op 25 november 2014 niet heeft deelgenomen aan het dagprogramma als gevolg van ziekte. Op 26 november 2014 heeft klaagster wel deelgenomen aan het dagprogramma en is zij gaan sporten.
Onweersproken is dat klaagster, voordat zij zich (rond 14.40 uur) heeft ziekgemeld, ongeveer twee uur heeft gewerkt. Niet betwist is dat de werkmeester klaagster, nadat zij hem haar opgezwollen benen had laten zien, heeft terug laten keren naar de
afdeling. Gelet hierop en nu is gesteld noch is gebleken dat sprake is geweest van oneigenlijke ziekmelding, acht de beroepscommissie aannemelijk dat klaagster in de middag van
26 november 2014, als gevolg van haar lichamelijke toestand, niet langer in staat was te werken. Gelet hierop kan klaagster niet worden verweten dat zij zich, in afwijking van het bepaalde in de huisregels, in de middag heeft ziek gemeld. Op grond
hiervan dient de beslissing van de directeur om klaagster de bestreden disciplinaire straf op te leggen te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden
ziet
de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte daarvan op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 30 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven