Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2776/GA, 30 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2776/GA

betreft: [klager] datum: 30 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet aan klager retourneren van stukken uit zijn strafdossier die onder een medegedetineerde in beslag zijn genomen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft stukken uit zijn strafdossier (waarin staat dat een teamleider een valse verklaring onder ede heeft afgelegd) aan een
medegedetineerde uitgeleend, omdat die medegedetineerde daaraan mogelijk wat kan hebben in zijn strafzaak. Deze stukken zijn op 11 februari 2015 onder de medegedetineerde in beslag genomen. Klager heeft verzocht om teruggave van deze stukken. Op 13
februari 2015 is hem meegedeeld dat hij de stukken terug zou krijgen, maar tot op de dag van vandaag heeft hij de stukken niet terug. Hem is nooit kenbaar gemaakt dat de stukken niet aan hem zouden worden teruggegeven. De directeur heeft dus geweigerd
(binnen redelijke termijn) een beslissing te nemen. Deze weigering moet worden gelijkgesteld met een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager is dus ontvankelijk in zijn beklag en het beklag is gegrond, nu
geen reden bestaat om klager zijn stukken niet terug te geven.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers dossierstukken zijn aangetroffen in de cel van een medegedetineerde. Deze stukken zijn aangemerkt als contrabande. De directeur heeft na de
inbeslagname van de stukken met klager gesproken, maar heeft hem niet toegezegd dat de stukken aan hem zouden worden teruggegeven; het gesprek was een ‘hoorgesprek’. Het betreft een juridisch lastige kwestie. De directeur heeft de stukken niet
teruggeven aan klager en heeft deze op enig moment laten opslaan bij de afdeling visitatie. Hiermee heeft de directeur impliciet beslist om de stukken niet te retourneren.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. In artikel 60, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat met een beslissing als bedoeld in het eerste lid
wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is
genomen.

Vast staat dat bij een spitactie op 11 februari 2015 onder een medegedetineerde stukken uit klagers strafdossier in beslag zijn genomen. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager na de inbeslagname van die stukken – in ieder geval bij
gelegenheid van het gesprek tussen hem en de directeur op 13 februari 2015 – heeft verzocht om teruggave van die stukken aan hem. De directeur heeft de stukken (tot op heden) niet aan klager geretourneerd en de beroepscommissie acht op grond van het
verhandelde ter zitting aannemelijk dat de directeur geen (voor klager kenbare) beslissing heeft genomen op klagers verzoek om teruggave van die stukken. Op 3 mei 2015 heeft klager beklag ingesteld. Naar het oordeel van de beroepscommissie is sprake
van
een verzuim van de directeur om te beslissen, als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Dit verzuim wordt gelijk gesteld met een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw waartegen beklag openstaat. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog in zijn beklag ontvangen.

Ter zitting heeft de directeur niet duidelijk gemaakt waarom geen (voor klager kenbare) beslissing is genomen op het verzoek van klager om teruggave van de hem toebehorende stukken en evenmin waarom de desbetreffende stukken niet aan klager zijn
teruggegeven. Het verzuim van de directeur om te beslissen op het verzoek van klager – hetgeen naar het oordeel van de beroepscommissie in deze zaak gelijk staat aan een afwijzende beslissing op dat verzoek – is niet gemotiveerd en kan op die grond
niet
in stand blijven. De beroepscommissie zal het beklag derhalve gegrond verklaren. Nu de directeur de stukken nog onder zich heeft zal de beroepscommissie de directeur opdragen, met inachtneming van deze uitspraak en binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak, een gemotiveerde beslissing te nemen op klagers verzoek om teruggave van de desbetreffende stukken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij draagt de directeur op om met inachtneming van deze uitspraak en
binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak, een gemotiveerde beslissing te nemen op klagers verzoek om teruggave van de desbetreffende stukken.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 30 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven