Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1438/GA, 27 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1438/GA

betreft: [klager] datum: 27 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 mei 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de mededeling van het afdelingshoofd dat klagers usb-stick (met daarop zijn aantekeningen) die hij met zijn raadsvrouw mag uitwisselen zal worden ingenomen (VU 2015-464);
b. het verbinden van een voorwaarde aan het teruggeven aan klager van zijn printer (VU 2015-465);
c. de beslissing van de directeur dat klagers papieren strafdossier in een ‘werkcel’ wordt opgeslagen en niet langer in klagers ‘verblijfscel’ aanwezig mag zijn (VU 2015-466);
d. de weigering klager toe te laten tot de ‘werkcel’ en dus tot zijn papieren strafdossier (VU 2015-558);
e. de weigering klager desgevraagd een lege usb-stick te verstrekken (VU 2015-559);
f. de interne overplaatsing van klager (VU 2015-852).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder a., c. en e., het beklag als vermeld onder b. en f. ongegrond verklaard en het beklag als vermeld onder d. gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond
verklaard; een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: op 10 maart 2015 (en ook daarna) heeft het afdelingshoofd aan klager meegedeeld dat zijn usb-stick die hij mag uitwisselen met zijn raadsvrouw zal worden ingenomen. Deze herhaalde mededeling is aan te merken als een
beslissing van de directeur. Het afdelingshoofd heeft steeds gezegd dat hij de ‘boodschapper’ is van de directeur. De beklagcommissie is ten onrechte afgegaan op het ongemotiveerde standpunt van de directeur dat de mededeling van het afdelingshoofd
niet
haar beslissing is geweest. Deze beslissing hield een wijziging in van de eerder met klager gemaakte afspraak over de mogelijkheid usb-sticks uit te wisselen met zijn raadsvrouw. Om die reden is klager ontvankelijk in zijn beklag. Nu er geen reden
bestond de usb-stick in te nemen is het beklag gegrond. Overigens heeft klager zijn usb-stick op 27 februari 2015 aan zijn raadsvrouw overgedragen. Dit betekent niet dat klager geen belang heeft bij zijn beklag, nu gevreesd werd dat een volgende
usb-stick van klager zou worden ingenomen.
Ten aanzien van het beklag onder b: de schorsingsvoorzitter heeft beslist dat de op
11 februari 2015 in beslag genomen printer aan klager moest worden geretourneerd. Op
18 februari 2015 is het afdelingshoofd (zonder printer) bij klager gekomen met een brief van de directeur; die brief moest klager ondertekenen voordat hij de printer zou terugkrijgen. Klager wilde hierover overleggen met zijn advocaat en heeft de brief
niet getekend. Op 10 maart 2015 was klagers raadsvrouw in de inrichting. Het afdelingshoofd is (zonder printer) bij klager en zijn raadsvrouw gekomen en heeft hun meegedeeld dat de brief moet worden ondertekend alvorens de printer zal worden
teruggegeven. Het verbinden van deze voorwaarde aan de teruggave van de printer is in strijd met de schorsingsuitspraak. Pas op 27 maart 2015 is de printer aan klager geretourneerd.
Ten aanzien van het beklag onder c: het beklag is gericht tegen de hele ‘oplossing’ die de directeur heeft bedacht voor klagers papieren strafdossier. Voorzienbaar was dat de ‘oplossing’ van de directeur in de praktijk niet werkbaar zou zijn, waardoor
klager zou worden belemmerd in de voorbereiding van zijn strafzaak. Deze inschatting bleek later ook te kloppen. Voorheen mocht klager zijn strafdossier in zijn cel houden. Dit werkte goed en leverde geen problemen op. Niet valt in te zien waarom de
directeur deze situatie heeft gewijzigd.
Ten aanzien van het beklag onder d: zoals was voorzien bleek de ‘oplossing’ van de directeur niet te werken. Klagers strafdossier is, nadat dit op 11 februari 2015 in beslag was genomen, op 10 maart 2015 overgebracht naar de ‘werkcel’. Klager heeft
voor
het eerst op 18 mei 2015 (om 15.15 uur) toegang gekregen tot die ‘werkcel’. Klager heeft in de tussenliggende periode met grote regelmaat (via verzoekbriefjes) verzocht om toegang tot de ‘werkcel’ (en dus zijn strafdossier), maar voordat hem die
toegang
werd verleend diende hij zijn strafdossier te ordenen in het bijzijn van het afdelingshoofd. Pas op 15 april 2015 had het afdelingshoofd gelegenheid hiervoor, maar die afspraak is uiteindelijk niet doorgegaan. Vervolgens heeft klager, ondanks meerdere
verzoeken daartoe, nog ruim een maand geen toegang gehad tot de ‘werkcel’.
Ten aanzien van het beklag onder e: op 25 maart 2015 heeft klager een verzoekbriefje ingeleverd met daarop het verzoek om, conform de afspraak, aan hem een lege usb-stick te verstrekken. Een dag later heeft klager dit briefje teruggekregen met daarop
handgeschreven een opmerking die niet anders kan worden begrepen dan als een afwijzing van klagers verzoek.
Ten aanzien van het beklag onder f: klager is overgeplaatst van een meerpersoonscel, waarin hij alleen verbleef, naar een eenpersoonscel. Daardoor heeft klager minder kastruimte tot zijn beschikking. Hierdoor kan hij niet al zijn papieren in een kast
opbergen en moet hij deze op de grond leggen. Dit leidt dus niet tot meer orde in de cel, hetgeen juist de reden was voor de overplaatsing.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: tijdens spitacties zijn veel verboden voorwerpen in de inrichting aangetroffen. De directeur wilde orde scheppen en meer zicht verkrijgen op de voorwerpen die in de inrichting aanwezig waren. In dit kader wilde de
directeur ervan verzekerd zijn dat de usb-stick die klager in zijn bezit had inderdaad de usb-stick was waarvoor hem toestemming was verleend. De directeur heeft nooit beslist dat de stick zou worden ingenomen. De usb-stick van klager is ook nooit
ingenomen.
Ten aanzien van het beklag onder b: na de schorsingsuitspraak is besloten klagers printer terug te plaatsen in zijn ‘verblijfscel’. Klager wilde de printer evenwel niet aannemen. In de brief die klager bij het uitreiken van de printer is voorgehouden
staat dat de directeur over drie maanden opnieuw zal beoordelen of er nog noodzaak bestaat voor het op cel hebben van een printer. De brief behelst slechts een mededeling en behoefde niet door klager te worden ondertekend; de directeur behoeft geen
instemming van klager voor een herbeoordeling van de noodzaak van het op cel hebben van een printer.
Ten aanzien van het beklag onder c: de directeur heeft een belangenafweging gemaakt en ervoor gekozen het veiligheidsbelang van de inrichting te laten prevaleren boven klagers belang om zijn (gehele) papieren strafdossier in zijn cel te hebben. De
directeur heeft ervoor gekozen om klager een extra cel, de ‘werkcel’, ter beschikking te stellen. Besloten is dat klagers strafdossier – maximaal zes kratten – in de ‘werkcel’ wordt opgeslagen en dat klager één krat met stukken in zijn ‘verblijfscel’
mag houden, zodat hij ook op de momenten waarop hij niet in de ‘werkcel’ mag verblijven aan de voorbereiding van zijn strafzaak kan werken.
Ten aanzien van het beklag onder d: op 10 maart 2015 is klagers strafdossier in de ‘werkcel’ geplaatst en vanaf dat moment had hij toegang tot de ‘werkcel’. Tijdens kantooruren mag klager in de ‘werkcel’ aanwezig zijn; de ‘werkcel’ is afgesloten zodat
klager wel aan het personeel moet vragen om de deur daarvan te openen. Klager heeft er zelf voor gekozen om niet naar de ‘werkcel’ te gaan. Er is nooit besloten dat klager zijn strafdossier in het bijzijn van het afdelingshoofd diende te ordenen
alvorens hij toegang zou krijgen tot de ‘werkcel’. Het ordenen is aan klager zelf en het afdelingshoofd heeft hierin geen bemoeienis.
Ten aanzien van het beklag onder e: afspraak is dat klager twee usb-sticks in zijn bezit mag hebben: één stick van het Openbaar Ministerie (OM) met daarop dossierstukken en één stick waarop hij aantekeningen mag maken en die hij kan uitwisselen met
zijn
raadsvrouw. Als klager die laatstgenoemde stick heeft overgedragen aan zijn raadsvrouw, krijgt hij desgevraagd van het afdelingshoofd een lege stick. Het personeel is hiervan op de hoogte. De handgeschreven tekst op het verzoekbriefje is niet van de
directeur. Niet kan worden uitgesloten dat een personeelslid dit op het verzoekbriefje heeft geschreven.
Ten aanzien van het beklag onder f: nu het strafdossier van klager is opgeslagen op de ‘werkcel’, is er geen reden meer om klager in een meerpersoonscel te laten verblijven. Daarom is klager overgeplaatst naar een eenpersoonscel, welke cel overigens
dezelfde oppervlakte heeft als een meerpersoonscel.

3. De beoordeling
Klagers klachten moeten worden bezien in het licht van de navolgende feiten en omstandigheden. Klager is verdachte in het zogenaamde “Passage-proces” en is in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Op het moment van indienen van
de klachten (in maart en april 2015) diende het hoger beroep in zijn strafzaak en naar verwachting zal de behandeling daarvan nog een tijd in beslag nemen. Klager heeft een omvangrijk strafdossier; zijn strafdossier beslaat op dit moment, zo heeft hij
ter zitting meegedeeld, om en nabij 750 ordners en er komen nog steeds stukken bij. De beroepscommissie heeft in RSJ 26 januari 2011, 10/2382/GA overwogen dat klager in staat moet worden gesteld om zich op zijn strafzaak voor te bereiden met behulp van
daartoe geëigende middelen. Om zich op zijn strafzaak te kunnen voorbereiden wordt het klager toegestaan onder zich te hebben:
- (een deel van) zijn papieren strafdossier (maximaal zes kratten),
- een usb-stick verstrekt door het OM met daarop (digitale) processtukken,
- een usb-stick waarop klager digitale aantekeningen kan maken en die hij mag uitwisselen met zijn advocaat,
- een laptop, en
- een printer.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager beklaagt zich over de (herhaalde) mededeling van het afdelingshoofd dat zijn usb-stick die hij mag uitwisselen met zijn advocaat zal worden ingenomen.
Vast staat dat klager de desbetreffende usb-stick op het moment van de bestreden mededeling reeds had overgedragen aan zijn raadsvrouw. De desbetreffende usb-stick is nooit daadwerkelijk ingenomen. Gezien het vorenstaande kan de bestreden mededeling
van
het afdelingshoofd naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als een door of namens de directeur genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Hooguit kan die mededeling worden aangemerkt als een
voorgenomen
beslissing, maar daartegen staat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw geen beklag open. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager stelt dat hij alvorens hij zijn printer zou terugkrijgen, een brief moest ondertekenen, waarmee hij zou instemmen met een herbeoordeling (over drie
maanden) door de directeur van de noodzaak over de printer te kunnen beschikken. De directeur heeft dit ter zitting weersproken en gesteld dat de brief slechts een mededeling behelst en niet door klager behoefde te worden ondertekend. Klagers
raadsvrouw
heeft de desbetreffende brief overgelegd. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft die brief qua inhoud, vorm en opzet de kenmerken van een mededeling en niet die van een instemmingsverklaring. Hierbij komt dat de directeur voor een
herbeoordeling
geen instemming van klager behoeft en dat de printer op 27 maart 2015 aan klager is geretourneerd zonder dat hij de brief heeft ondertekend. Gelet hierop acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat de teruggave van de printer afhankelijk is gesteld
van het ondertekenen door klager van de desbetreffende brief. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht is gericht tegen de gehele ‘oplossing’ die de directeur heeft bedacht voor klagers papieren strafdossier (dat hij
voorheen in zijn cel mocht houden). Die ‘oplossing’ houdt, zo begrijpt de beroepscommissie, het volgende in. Klager heeft twee cellen tot zijn beschikking: een ‘verblijfscel’ en een ‘werkcel’. In de ‘werkcel’ is het grootste gedeelte van het in de
inrichting aanwezige papieren strafdossier van klager – maximaal zes kratten – opgeslagen. Tijdens het dagprogramma kan klager in de ‘werkcel’ verblijven; de ‘werkcel’ is afgesloten als klager daarin niet aanwezig is, zodat hij aan het personeel moet
verzoeken om de ‘werkcel’ voor hem te openen als hij daarin wil verblijven. Klager kan wisselen tussen ‘verblijfscel’ en ‘werkcel’ op de momenten dat er volgens het dagprogramma een wissel van activiteiten plaatsvindt. Klager mag zijn laptop en
usb-sticks meenemen naar de ‘werkcel’. Buiten de uren van het dagprogramma verblijft klager in zijn ‘verblijfscel’. In zijn ‘verblijfscel’ mag klager één krat met dossierstukken onder zich hebben. Deze stukken kan hij wisselen als hij in de ‘werkcel’
is.

Deze specifiek voor klager in het leven geroepen ‘oplossing’ van de directeur betreft naar het oordeel van de beroepscommissie, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, een klager betreffende beslissing van de directeur waartegen op grond van
artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie dan ook vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie als eerste
en enige instantie de klacht inhoudelijk beoordelen.

De directeur heeft voorafgaande aan haar bestreden beslissing een belangenafweging gemaakt tussen enerzijds de belangen van de inrichting – zoals het belang van de brandveiligheid, toegankelijkheid en controleerbaarheid van de cel – en anderzijds het
belang van klager om zich zo goed mogelijk te kunnen voorbereiden op zijn strafzaak. De door de directeur gekozen ‘oplossing’ doet naar het oordeel van de beroepscommissie recht aan zowel het belang van de inrichting als het belang van klager. Naar het
oordeel van de beroepscommissie wordt klager bij een juiste uitvoering van het plan van de directeur voldoende in staat gesteld om zich voor te bereiden op zijn strafzaak. Gelet hierop kan de bestreden ‘oplossing’ van de directeur niet worden
aangemerkt als onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beklag derhalve ongegrond verklaren.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de voorwaarde dat klager eerst in bijzijn van het afdelingshoofd zijn
papieren strafdossier moest ordenen alvorens hij toegang zou krijgen tot de ‘werkcel’ en heeft het beklag gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de duur voordat klager toegang heeft gekregen tot de ‘werkcel’. De beroepscommissie gaat
ervan
uit dat het beroep is gericht tegen het gedeelte van het beklag dat ongegrond is verklaard.

Op grond van de schriftelijke reactie van de directeur van 28 april 2015 en de mondelinge toelichting van de directeur ter beklagzitting acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager eerst zijn strafdossier in het bijzijn van het afdelingshoofd
diende
te ordenen alvorens hij toegang zou krijgen tot zijn ‘werkcel’. In beklag heeft de directeur niet gemotiveerd waarom deze voorwaarde is gesteld. Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur gesteld dat het ordenen van het strafdossier “aan
klager zelf is en dat het afdelingshoofd hierin geen bemoeienis heeft”. Nu niet is gebleken waarom de bestreden voorwaarde is gesteld, is de beroepscommissie van oordeel dat het onredelijk en onbillijk is om aan de toelating van klager tot zijn
‘werkcel’ die voorwaarde te verbinden en hem niet toe te laten zolang niet was voldaan aan die voorwaarde. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld
vernietigen en het beklag ook in zoverre alsnog gegrond verklaren. Het beklag is daardoor in zijn geheel gegrond.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager van 10 maart 2015 tot 18 mei 2015 geen toegang heeft gehad tot de ‘werkcel’ en dus tot (een groot gedeelte van) zijn papieren strafdossier. Onweersproken is dat klager in de desbetreffende periode
regelmatig door middel van verzoekbriefjes heeft verzocht om toegang tot de ‘werkcel’. Klager is in die periode ten onrechte niet in staat gesteld om zijn papieren strafdossier te raadplegen. Nu klager hierdoor ongemak heeft ondervonden, ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. De beroepscommissie bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 50,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Over het bezit en gebruik van usb-sticks zijn tussen klager en de directeur de navolgende afspraken gemaakt. Klager mag onder zich houden: één usb-stick van het
OM met daarop digitale dossierstukken en één usb-stick waarop hij digitale aantekeningen mag maken. De laatstgenoemde usb-stick mag klager, na deze met aantekeningen te hebben gevuld, verstrekken aan zijn raadsvrouw. Indien klager die usb-stick aan
zijn
raadsvrouw heeft overgedragen, zal het afdelingshoofd – die lege usb-sticks ten behoeve van klager bewaart – klager desgevraagd een lege usb-stick verstrekken.

Naar het oordeel van de beroepscommissie staat vast dat klager op 25 maart 2015 (om 16.23 uur) een verzoekbriefje voor het afdelingshoofd heeft ingeleverd waarin hij verzoekt hem een lege usb-stick te verstrekken die hij mag uitwisselen met zijn
advocaat. Op
26 maart 2015 heeft klager het verzoekbriefje teruggekregen met daarop handgeschreven: “Enkel toestemming laptop + Justitie usb-stick”. Deze handgeschreven tekst, waarvan aannemelijk is dat die door een personeelslid is geschreven, kan naar het oordeel
van de beroepscommissie niet anders worden begrepen dan als een afwijzing van klagers verzoek. Dit betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. De
beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog in zijn beklag ontvangen. Nu de afwijzing van het verzoek niet strookt met de afspraak die klager en de directeur hierover
hebben gemaakt, zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming en bepaalt de hoogte daarvan op € 5,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder f. overweegt de beroepscommissie het volgende. Bij beslissing van 29 april 2015 is klager intern overgeplaatst van een meerpersoonscel, waarin hij alleen verbleef, naar een eenpersoonscel. Klager was in een
meerpersoonscel geplaatst, omdat daarin meer opbergruimte (ten behoeve van zijn omvangrijke papieren strafdossier) beschikbaar is dan in een eenpersoonscel. Sinds
10 maart 2015 is het grootste gedeelte van klagers papieren strafdossier niet meer aanwezig in klagers ‘verblijfscel’ (maar in de ‘werkcel’), zodat het niet langer nodig is klager in een verblijfscel met extra opbergruimte te laten verblijven. Gelet
hierop en op de mededeling van de directeur dat de inrichting van de meerpersoonscel van klager het controleren daarvan bemoeilijkte, is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a., b. en f. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie; ten aanzien van het beklag onder a. met wijziging van de gronden en ten aanzien van het
beklag onder b. en f. met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder c., verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder d. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag ook in zoverre alsnog gegrond. Aan klager komt een
tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder e. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag alsnog gegrond. Aan klager komt een
tegemoetkoming toe.
De hoogte van de aan klager toe te kennen tegemoetkoming bedraagt in totaal € 55,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven