Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3541/GB, 8 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3541/GB

Betreft: [klager] datum: 8 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 oktober 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 7 maart 2008 gedetineerd. Hij verblijft thans in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager had via de reclassering een indicatiestelling voor forensische zorg voor
een – in het kader van een p.p. – opname bij de Stichting Moira te Nijmegen. De avond voordat de opname plaats zou vinden kreeg klager te horen dat een en ander geen doorgang kon vinden. Aan klager was eerder door zijn casemanager te kennen gegeven dat
alles geregeld was. Door deze gang van zaken komt klagers resocialisatietraject, nadat hij zeseneenhalf jaar in detentie heeft verbleven , ernstig in gevaar. Klager is van mening dat de indicatiestelling door de reclassering gelijkgesteld zou moeten
zijn met die door de inrichting. Klager heeft tijdens zijn gehele detentie goed gedrag vertoond en is van mening dat hij in aanmerking moet komen voor resocialisatie.

3.2. Klagers raadsman, mr. M. Rijnsburger, die de rechtsbijstandverlening heeft overgenomen van klagers eerdere raadsman mr. G.J. van Oosten, is in de gelegenheid gesteld de gronden voor het beroep nader toe te lichten en aan te vullen. De raadsman
heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.3. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager wil in het kader van een p.p. worden opgenomen bij de Stichting Moira te Nijmegen. Om daar geplaatst te kunnen worden dient, volgens het handboek Forensische Zorg, het Psycho Medisch Overleg (PMO) van de inrichting van verblijf een
indicatiestelling af te geven. Die indicatiestelling ontbreekt. Van de zijde van het PMO van de p.i. Almere is te kennen gegeven dat er geen reden is om klager al tijdens detentie aan te melden voor begeleid wonen. Voor zover klager zich niet kan
verenigen met de beslissing van het PMO om géén indicatiestelling af te geven, dient klager beklag in te stellen bij de inrichting. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. De beoordeling
4.1. Door klager is verzocht het beroep mondeling, met bijstand van zijn raadsman, te mogen toelichten ter zitting van de beroepscommissie. Nu de beroepscommissie zich voldoende geïnformeerd acht, zal zij dit verzoek afwijzen.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3. Klager wenst, in het kader van deelname aan dat p.p. opgenomen te worden in een begeleid wonen project van de Stichting Moira te Nijmegen. Voorwaarde voor een dergelijke plaatsing is een (IFZO)indicatiestelling.

4.4. In het handboek Forensische Zorg staat in hoofdstuk 3 (Indicatiestelling) in onderdeel 3.3.2 (Werkwijze PMO) vermeld dat, indien tijdens het verblijf in detentie de inschatting is dat de justitiabele een forensische zorgbehoefte heeft, het PMO
een indicatie stelt.

4.5. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris, en dan met name uit een mailbericht van 3 november 2015, komt naar voren dat het PMO van de p.i. Almere geen aanleiding zag voor de afgifte van een indicatie voor forensische zorg voor klager. Nu
die indicatiestelling ontbreekt kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling te mogen toelichten af en verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven