Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0099/GV B, 28 mei 1999, beroep
Uitspraakdatum:28-05-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/99/GV

betreft: [klager] datum: 28 mei 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 6 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 4 maart 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen, wegens onvoldoende aanleiding om aan het verzoek te voldoen.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Appellant raakt zijn huis kwijt. Zijn ex-vriendin heeft de huur opgezegd. Nudreigt de woningbouwvereniging met een rechtszaak bij de kantonrechter als appellant niet ook de huur opzegt. Appellants ex-vriendin heeft gezegd zijn spullen te zullen weggooien als hij ze niet komt ophalen. Appellant wil destrafonderbreking gebruiken om deze zaken te regelen. Voor appellant stapelen de problemen zich momenteel op. Hij wil op een normale manier zijn detentie ondergaan en niet in een stress situatie. De officier van justitie en dedirecteur van de gevangenis te Zutphen hebben positief geadviseerd op zijn verzoek om strafonderbreking.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellant heeft verzocht om strafonderbreking voor het regelen van een aantal persoonlijke zaken, zoals een deel van zijn huisraad ter overname aanbieden en/of opslaan. De achtergrond van dit verzoek past niet binnen het geldendebeleid inzake de toepassing van strafonderbreking. De Minister ziet onvoldoende aanleiding om van dit beleid af te wijken.

3. De beoordeling
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nummer 733726/98/DJI, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu strafonderbreking, wordt geweigerd in geval van:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De beroepscommissie stelt vast dat de Minister het verzoek van appellant heeft afgewezen met de motivering dat „de achtergrond van het verzoek niet past binnen het geldende beleid inzake de toepassing van strafonderbreking“. Deberoepscommissie is van oordeel dat deze motivering te kort schiet en de afwijzende beslissing van de Minister niet kan dragen.
De Minister had een zorgvuldige belangenafweging dienen te maken toegespitst op het individuele geval met toepassing van de regels voor strafonderbreking. In dit geval had de Minister uitdrukkelijk moeten overwegen of zich eenbijzondere omstandigheid voordeed in de persoonlijke sfeer van appellant, zoals bedoeld in artikel 34 van voornoemde Regeling, op grond waarvan deze in aanmerking zou komen voor strafonderbreking.
Gelet op het bovenstaande moet de afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 28 mei 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven