Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0053/GV B, 8 april 1999, beroep
Uitspraakdatum:08-04-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/53/GV

betreft: [klager] datum: 8 april 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 15 februari 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door S.L. Chow,reclasseringswerker, namens

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 9 februari 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant alsmede zijn reclasseringswerker om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen, wegens het ontbreken van voldoende aanleiding om het verzoek in te willigen.

2. De standpunten
Namens appellant is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Met betrekking tot het ontbreken van een medische noodzaak stelt dereclasseringswerker dat de echtgenote van appellant net behandeld is voor een trombosebeen en hier nog veel last van ondervindt. Hiervoor zijn medicijnen verstrekt en elke week moet zij naar het ziekenhuis voor controle. Met hetargument dat de problemen detentiegerelateerd zijn kan de reclasseringswerker tot op zekere hoogte mee gaan. Wanneer iemand gedetineerd raakt komen er vanzelfsprekend problemen bij het gezin naar voren. Ze moeten het ineens zonderdie persoon redden. In dit geval is het ook nog het hoofd van het gezin die kostwinner was. Binnen de Marokkaanse cultuur speelt de vader een zeer belangrijke rol. Met name de oudste dochter ondervindt veel problemen aan deafwezigheid van appellant. Een collega bij de reclassering te Maastricht bekijkt de mogelijkheden voor een gedwongen opname voor haar. Tevens is deze collega verzocht een voorlichtingsrapport te schrijven voor één van de zonen vanappellant die momenteel ook gedetineerd is. De verantwoordelijkheid van het gezin ligt nu bij één van de andere zonen, die al aangeeft deze druk niet aan te kunnen. Professionele hulpverlening is reeds bij het gezin aanwezig. Metbetrekking tot de verwijzing naar de detentiefasering stelt de reclasseringswerker dat appellant daar pas in februari 2001 voor in aanmerking komt.
Een overplaatsing van appellant dichter bij huis zal, gezien de verschillen in regelgeving binnen de diverse inrichtingen met name met betrekking tot de mogelijkheden van bellen, bezoek en bewegingsvrijheid, alleen maar negatievegevolgen voor hem hebben. Het verzoek is om de beslissing van de Minister te herzien en appellant in staat te stellen om een dag naar zijn gezin te kunnen, zodat ze weer even een keer bij elkaar kunnen zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister achtte het noodzakelijk het advies van de medisch adviseur bij het ministerie van justitie in te winnen. Op grond van de nader verkregen gegevens ziet deze geen medische noodzaak voor een positief advies op het verzoekvan appellant. Alle aangevoerde problemen in het gezin van appellant zijn terug te voeren tot zijn detentie. De Minister stelt dat het een bekend gegeven is dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf vaak tot grote spanningenleidt binnen het gezin van een gedetineerde. Dit kan aanleiding geven tot klachten van psychosomatische aard bij de partner en/of de kinderen. Zonder deze problemen te willen onderschatten betreft dit een situatie waar helaas velegedetineerden mee worden geconfronteerd. Deze situatie, die tot op zekere hoogte een algemeen karakter draagt, geeft de minister echter onvoldoende aanleiding tot het verlenen van incidenteel verlof. De Minister raadt appellant enzijn gezin aan de problemen zo veel mogelijk met behulp van professionele hulpverlening uit te werken. Verder wijst de Minister voor het verkrijgen van verdere vrijheden tijdens appellants detentie op de mogelijkheden die dedetentiefasering in de laatste fase van de detentie biedt.

3. De beoordeling
Krachtens artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van degedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. In de artikelen daarna wordt het incidenteel verlof verder uitgewerkt en worden de redenen genoemd waarvoordit verlof verleend kan worden. Op grond van artikel 23 van voornoemde Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, broer,zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie baseert zich daarbij in het bijzonder op de motivering van de afwijzende beslissing van de Minister. Artikel 23 van voornoemde Regeling kent wel de mogelijkheid van incidenteel verlof, maar uit hetadvies van de medisch adviseur is niet gebleken van een voor dat verlof noodzakelijke medische noodzaak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens–Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 8 april 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven