Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2059/TA, 9 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2059/TA

betreft: [klager] datum: 9 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en
zijn raadsvrouw mr. R.W. van Zanden.

Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet betrachten van de zorgplicht c.q. het niet direct overbrengen van klager naar het ziekenhuis na het breken van zijn voet.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Het beklag is breder dan door de beklagcommissie is opgevat en heeft ook betrekking op het niet tijdig vervoeren naar het ziekenhuis. Dit valt onder de zorgplicht van het hoofd van de
inrichting.
Klager is op dinsdagavond gevallen, hoorde iets knappen en vermoedde dat hij zijn enkel had gebroken. Hij is die avond gezien door de verpleegkundige. De verpleegkundige heeft gebeld met een arts. De pijn viel niet mee. De verpleegkundige wilde klager
een aspirientje geven maar hij heeft dit geweigerd. Aspirine is voor hoofdpijn. De volgende dag was de pijn nog erger.
Klager heeft ook een klacht tegen de fysiotherapeut ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Op deze klacht is nog niet beslist. Aan de beroepscommissie wordt het verweerschrift van de fysiotherapeut overgelegd. Uit
dit verweerschrift blijkt dat klager op woensdagochtend is gezien door de fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft toen al geoordeeld dat er mogelijk sprake was van een fractuur en dat het maken van een röntgenfoto noodzakelijk was. Nu klager pas op
donderdagmiddag is overgebracht naar het ziekenhuis heeft dit veel te lang geduurd. 24 uur of langer wachten op vervoer naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenfoto is te lang. Klager kan niet zelf naar de spoedeisende hulp en het hoofd van
de
inrichting had dit vervoer eerder voor klager moeten verzorgen. Klager heeft moeten smeken om serieus te worden genomen.

Van het horen van klager en zijn raadsvrouw is verslag opgemaakt. Het ter zitting overgelegde verweerschrift van de fysiotherapeut is met het verslag toegestuurd aan het hoofd van de inrichting. De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in
de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verslag te reageren en daarbij de vraag te beantwoorden of het juist is dat en zo ja waarom een dag (of langer) is verstreken tussen het moment van het constateren van een mogelijke breuk door de
fysiotherapeut en het vervoer van klager naar het ziekenhuis.

Op 19 november 2015 is een reactie van het hoofd van de inrichting ontvangen. Door het hoofd van de inrichting is het volgende aangevoerd.
Klager is op woensdag 22 april 2015 onderzocht door de fysiotherapeut. Het is juist dat klager op 23 april 2015 naar het ziekenhuis is vervoerd. Aangezien klager tijdens het onderzoek door de fysiotherapeut geen drukpijn had, werd in eerste instantie
niet gedacht aan een breuk, heeft de fysiotherapeut klager uitleg gegeven en het beleid toegelicht. De fysiotherapeut wilde klager op 24 april 2015 weer beoordelen, bekijken hoe het ging en bepalen wat verder ingezet zou worden. Mochten de pijnklachten
dan niet zijn afgenomen dan zou er in ieder geval overlegd worden over de noodzaak om een foto te nemen. Klager gaf na de uitleg van de fysiotherapeut aan dat hij naar het ziekenhuis wilde voor een foto. De fysiotherapeut heeft de casus na het
onderzoek
op 22 april 2015 alsnog besproken met de medische dienst en aangegeven welk beleid hij had uitgezet. De fysiotherapeut heeft aangegeven dat hij in ieder geval klager op 24 april 2015 terug zou zien maar dat bij eerder toenemen van de klachten klager
naar het ziekenhuis gestuurd kon worden voor een foto. Tijdens dit overleg is besloten klager toch naar het ziekenhuis te sturen, omdat controle niet goed mogelijk was en een breuk niet uit te sluiten was. Mocht de pijn vrijdag toegenomen zijn dan zou
DV&O wellicht niet meer beschikbaar zijn tot na het weekend. Er was geen indicatie om direct een ambulance te laten komen dan wel klager direct door middel van begeleiding door de staf naar het ziekenhuis te laten gaan. Het hoofd behandeling en
bedrijfsvoering heeft op woensdag akkoord gegeven om DV&O-vervoer aan te vragen. Dit was pas de volgende dag beschikbaar. De inrichting heeft geen invloed op het tijdstip dat DV&O het aangevraagde vervoer inzet. Klager is de volgende dag om 15.00 uur
opgehaald. Door het ziekenhuis is aangegeven dat het tussen 10.00 uur en 15.00 uur erg druk is op de afdeling radiologie. Bekend is dat DV&O dergelijke drukke momenten in verband met de veiligheid vermijdt. Vermoedelijk heeft dit meegespeeld bij het
bepalen van het tijdstip van ophalen door DV&O. In medisch opzicht heeft klager geen nadeel ondervonden. Op adequate wijze is zorg verleend.

3. De beoordeling
Uit artikel 41, vierde lid aanhef en onder b en c, van de Bvt volgt dat het hoofd van de inrichting zorg draagt voor de medische behandeling van de verpleegde en de overbrenging van de verpleegde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling indien
behandeling van de verpleegde daar plaatsvindt.

Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt staat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht geen beklag open. De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een
(vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk worden beoordeeld. De enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht biedt
op
zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor de ontvankelijkheid van het beklag. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk worden vastgesteld.

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager daags na het ongeval door de fysiotherapeut is onderzocht. Omdat klager geen drukpijn had, is de fysiotherapeut
niet uitgegaan van een breuk. De fysiotherapeut heeft met klager afgesproken dat hij binnen twee dagen weer zou worden gezien en dat als de pijnklachten zouden toenemen klager naar het ziekenhuis gestuurd zou worden voor het maken van een foto. De
fysiotherapeut heeft dit vervolgens alsnog direct na dit consult besproken met de medische dienst. Uit het overleg met de medische dienst kwam de beslissing voort om klager, hoewel het niet noodzakelijk was om hem spoedeisende zorg te bieden, toch
naar
het ziekenhuis te laten vervoeren via DV&O om een situatie te voorkomen waarin de pijnklachten zouden toenemen en tijdens het weekend DV&O niet beschikbaar zou zijn. De inrichting kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor het tijdstip waarop DV&O
het vervoer inzet.

Op grond van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting de zorgplicht van artikel 41van de Bvt niet heeft geschonden en dat de klacht louter betrekking heeft op de wijze van betrachten van de zorgplicht,
waartegen
geen beklag kan worden ingediend.
De Bvt kent geen mogelijkheid van beroep tegen het medisch handelen van de medische dienst of fysiotherapeut.
Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging/aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging/aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr.drs. L.C. Mulder en drs. W.A.T. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven