Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4028/STA en 15/4029/STA (wraking), 8 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:08-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/4028/STA en 15/4029/STA (wraking)

Betreft : [verzoeker] datum: 8 december 2015

De wrakingskamer uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming als bedoeld in artikel 31 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 (hierna: de Instellingswet) heeft kennisgenomen van de bij het
secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om wraking van de voorzitter [...] en tevens om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de navolgende beslissingen van het hoofd van de inrichting:
a. de weigering verzoeker toestemming te verlenen om bepaalde voorwerpen (waaronder een ordner met dossierstukken) uit dozen in het magazijn te halen en om die voorwerpen in zijn kamer te plaatsen dan wel om over die voorwerpen te beschikken,
b. het uit verzoekers kamer verwijderen van zijn printer.

De wrakingskamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Instellingswet de voorzitter [...] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek en verzoeker alsmede zijn raadsman mr. B. Molenaar om het
wrakingsverzoek schriftelijk toe te lichten. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de schriftelijke reacties van verzoeker en de voorzitter. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van de schorsingsuitspraken (en de daaraan ten grondslag
liggende
stukken) RSJ 10 november 2015, 15/3672/STA en RSJ 19 november 2015, 15/3753/STA.

1. De beoordeling
Verzoeker vraagt om wraking van de voorzitter [...] op de grond dat zij zich in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM bij de behandeling van schorsingsverzoeken van verzoeker enkel heeft gebaseerd/baseert op (onjuiste en/of irrelevante)
inlichtingen van het hoofd van de inrichting. Verzoeker heeft in zijn verzoekschriften (onder meer) verwezen naar RSJ 10 november 2015, 15/3672/STA en RSJ 19 november, 15/3753/STA (schorsing). In die uitspraken heeft de schorsingsvoorzitter volgens
verzoeker ‘klakkeloos’ en zonder nader feitenonderzoek evident onjuiste en irrelevante informatie van het hoofd van de inrichting voor juist aangenomen, waardoor zij in haar uitspraak ‘buiten de klacht is getreden’ en de aandacht van de daadwerkelijke
klacht heeft afgeleid. Volgens verzoeker zijn bovenstaande uitspraken, alsook een aantal uitspraken over andere onderwerpen, door partijdigheid van de voorzitter [...] tot stand gekomen. Hierdoor vormt de schorsingsprocedure volgens verzoeker geen
daadwerkelijke bescherming tegen schendingen van zijn rechten en kan deze procedure niet worden aangemerkt als een procedure in de zin van artikel 6 EVRM.

De voorzitter [...] heeft niet in de wraking berust. Het feit dat de schorsingsvoorzitter een aantal schorsingsverzoeken van verzoeker heeft afgewezen, brengt niet zonder meer met zich mee dat de voorzitter partijdig is of dat verzoekers recht op een
eerlijk proces geschonden is. Verzoeker heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor partijdigheid van de voorzitter.
Wraking van de schorsingsvoorzitter is op grond van artikel 31, eerste lid, van de Instellingswet slechts mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

Voorop staat dat een schorsingsvoorzitter uit hoofde van diens aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een schorsingsvoorzitter
jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Indien het gaat om een door de schorsingsvoorzitter gegeven (motivering van een) beslissing, kan de vrees voor
vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de schorsingsvoorzitter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is
te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de schorsingsvoorzitter is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer om die beslissing inhoudelijk te toetsen en wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen.

In het door verzoeker gestelde, alsmede in de door verzoeker genoemde uitspraken van de schorsingsvoorzitter, vindt de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen dat de schorsingsvoorzitter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. De uitspraken
waarnaar verzoeker heeft verwezen zijn niet zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de schorsingsvoorzitter zijn ingegeven of tot stand zijn gekomen.

Gelet hierop zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek afwijzen.

Overigens blijkt dat verzoeker dezelfde schorsingsvoorzitter nu voor de derde keer in een periode van drie maanden op dezelfde gronden wraakt. In RSJ 17 september 2015, 15/3049/STA (wraking) heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet inhoudelijk
beoordeeld, omdat de schorsingsvoorzitter afwezig was en dus niet op verzoekers schorsingsverzoek zou beslissen. In RSJ 17 november 2015, 15/3753/STA (wraking) heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek inhoudelijk beoordeeld en – net als nu –
afgewezen, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de voorzitter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. Gezien het vorenstaande bepaalt de wrakingskamer dat zij verzoeker niet zal ontvangen in volgende verzoeken tot wraking van de
schorsingsvoorzitter [...] op dezelfde gronden als voornoemd.

2. De uitspraak
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van [...] af en bepaalt dat verzoeker in een volgend verzoek tot wraking van [...] op dezelfde gronden, niet zal worden ontvangen.

Aldus gegeven door de wrakingskamer voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 8 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven