Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4004/SGA, 4 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:04-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 15/4004/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 4 december 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 27 november 2015, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit
het
plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) per 27 november 2015.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 december 2015. Blijkens een mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij de locatie Sittard is de klacht van verzoeker daar nog niet ontvangen.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven dat hij op 28 november 2015 een klaagschrift heeft ingediend bij de beklagcommissie acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend en kan verzoeker
derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur bij beslissingen als de onderhavige (onder meer) blijk te geven van een belangenafweging, waarbij alle relevante aspecten van verzoekers gedrag moeten worden meegewogen, welke
belangenafweging daarnaast ook kenbaar moet zijn voor verzoeker en - voor zover aan de orde - voor de beklagcommissie en de (voorzitter van de) beroepscommissie. Van die belangenafweging, waar de directeur het “oranje gedrag” dan wel het “rode gedrag”
van verzoeker heeft afgezet tegen het structurele gedrag, waaronder al het “groene gedrag” van verzoeker blijkt, hoewel minimaal, uit de mededeling van de bestreden beslissing. Naast het door verzoeker vertoonde gedrag, waarvoor hem een disciplinaire
straf is opgelegd en welk gedrag als zogenaamd ‘rood’ gedrag kan worden aangemerkt, heeft de directeur ook ander door verzoeker vertoond gedrag meegewogen en – zo begrijpt de voorzitter – afgewogen tegen verzoekers (overige) gedrag in de inrichting. De
directeur kon daarom de hier aan de orde zijnde beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, in redelijkheid nemen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven