Nummer : 15/3787/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 17 november 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 13 november 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 16 november 2015 om 11.10 uur en eindigende op 23 november 2015 om 11.10 uur, wegens het tijdens een
celinspectie
aantreffen van softdrugs op de cel van verzoeker. Uit deze beslissing blijkt dat de softdrugs verstopt waren in nieuw uitziend plastic en dat dit het derde drugsgerelateerde rapport in drie maanden betreft. Onderhavige straf wordt in aansluiting op een
eerdere disciplinaire straf ten uitvoer gelegd.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 november 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 17 november 2015.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. In de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder het ter zake opgemaakte verslag van 12 november 2015 en een rapportage drugstest, komt
naar voren dat er die dag bij een celinspectie van verzoekers cel softdrugs zijn aangetroffen welke softdrugs in nieuw uitziend plastic verstopt zaten in de verwarming. Het verweer van verzoeker dat de drugs daar al langere tijd konden liggen, lijkt op
voorhand weinig aannemelijk. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat uit het begeleidingsformulier afhandeling rapporten blijkt dat verzoeker voor de derde maal binnen een periode van drie maanden verslag is aangezegd wegens betrokkenheid bij een
drugsgerelateerde zaak, kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid onderhavige beslissing nemen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 17 november 2015.
secretaris voorzitter