Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2426/TA, 23 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 15/2426/TA

betreft: [klaagster] datum: 23 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2015 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klaagsters raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en [...], jurist bij de Oostvaarderskliniek. Klaagster heeft
mondeling laten weten wegens ziekte niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het beperken van de contacten met een medeverpleegde met wie klaagster een relatie onderhoudt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting faciliteert de affectieve relatie tussen klaagster en een medeverpleegde niet, waardoor haar recht op respect voor een familie- en/of
gezinsleven ex artikel 8 EVRM wordt geschonden. Klaagster verblijft sinds geruime tijd in de kliniek. De stelling van de directeur dat de medewerkers klaagster nog niet goed kennen, is derhalve onhoudbaar. De relatie met de medeverpleegde duurt al
enige
tijd. Er is inmiddels voldoende gelegenheid geweest voor de inrichting om de relatie te monitoren. Niet valt in te zien waarom klaagster en de betreffende medeverpleegde elkaar niet op de afdeling mogen bezoeken. Op de afdeling kan er toezicht op hen
worden gehouden. Er is in het geheel geen gevaar voor recidive. Het delict van de medeverpleegde ligt niet in de relationele sfeer. Iedere volwassen relatie kent ‘ups’ en ‘downs’. Er is dus geen enkele reden de relatie niet te faciliteren. Klaagster
ontkent dat de relatie haar behandeling negatief beïnvloedt. In tegendeel. De oorzaak voor de stagnatie in de behandeling lag bij haar toenmalige hoofdbehandelaar. Aan klaagster dient de mogelijkheid te worden geboden haar relatie stapsgewijs verder te
ontwikkelen.
Klaagster meent dat dan binnen vijf maanden de inrichting klaagster moet kennen, zeker gelet op het feit dat binnen drie maanden een behandelplan moet worden opgesteld. Klaagster en de medeverpleegde hadden gedurende vier maanden geen enkele
mogelijkheid om privé samen te zijn. Dit gaat te ver en is in strijd met artikel 8 EVRM. Inmiddels is onderling bezoek wel mogelijk.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft de tijd genomen om klaagster beter te leren kennen in verband met het indexdelict (partnerdoding). Bovendien
is gebleken dat de relatie stormachtig verloopt doordat deze wisselend aan en uit is gegaan. .

3. De beoordeling
Op grond van artikel 8.3.7 van de huisregels van de inrichting is (intern) bezoek aan patiënten van andere afdelingen mogelijk. Voor de procedure van het aanvragen van intern bezoek geldt dezelfde procedure als bij extern bezoek. Deze procedure houdt
volgens artikel 8.3.1 en 8.3.2 van de huisregels in dat het hoofd behandeling beslist over de toelaatbaarheid van de bezoeker en dat het hoofd van de inrichting beperkingen kan stellen aan het bezoek.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het hoofd van de inrichting heeft gelet op het indexdelict van klaagster en het kennelijk stormachtige
verloop van de relatie tussen klaagster en de medeverpleegde zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen eerst de relatie te willen monitoren alvorens meer vrijheden toe te staan. Dit vormt weliswaar een beperking van het in artikel 8 EVRM
neergelegde recht op respect voor het familie- en/of gezinsleven, doch deze beperking is gelet op in het tweede lid van artikel 8 EVRM genoemde gronden gerechtvaardigd. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 23 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven