Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2428/GA, 22 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2428/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,

gericht tegen een uitspraak van 21 juli 2015 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 oktober 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde locatie.
Klager heeft, blijkens een schriftelijke verklaring van 29 oktober 2015, afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet ontvangen van wachtgeld gedurende de periode dat klager op de wachtlijst stond voor de arbeid.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft nog niet beslist over een tegemoetkoming, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens het arbeidsreglement wordt het arbeidscontract van gedetineerden in het huis van bewaring (HvB) ontbonden als een gedetineerde zelf besluit
om te stoppen met werken. Ter bevestiging wordt er een ontbindingsclausule getekend. Na vijf werkdagen kan de gedetineerde zich opnieuw opgeven voor de arbeid. De periode waarin niet wordt gewerkt ontvangt de gedetineerde geen loon of wachtgeld. Alleen
nieuw binnengekomen gedetineerden die willen werken maar waarvoor nog geen werk beschikbaar is, ontvangen wachtgeld na aanmelding voor de arbeid. Voor deze regeling is gekozen omdat in het verleden gedetineerden regelmatig het contract beëindigden,
vijf
dagen wachtten en zich weer opgaven. Ze stonden dan een paar weken op de wachtlijst en ontvingen toch loon. Deze regeling is bedoeld om misbruik te voorkomen. Klager heeft zelf ontslag genomen en heeft op 9 september 2014 de ontbindingsclausule
ondertekend. Per 8 december 2014 is hij weer geplaatst op de werkzaal. Deze periode is erg lang en is normaal gesproken korter. Artikel 5, lid c, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden (in het vervolg: de Regeling) is verkeerd geïnterpreteerd, nu
geen sprake was van niet deel kunnen nemen aan de arbeid, maar van het zelf beëindigen van het arbeidscontract. Bovendien is gelet op artikel 7, eerste lid, onder b, van de Regeling deze niet van toepassing op gedetineerden in het HvB die niet willen
werken.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager, na zijn ontslag op 9 september 2014, per 14 september 2014 weer beschikbaar was voor de arbeid, doch eerst op 8 december 2014 weer aan het werk kon. Ook ten aanzien van gedetineerden die in een HvB verblijven
dient de directeur zorg te dragen voor het aanbieden van arbeid. De Regeling is van toepassing op gedetineerden in een HvB, met uitzondering van de situatie dat gedetineerden hebben aangegeven niet aan arbeid te willen deelnemen (art. 7, eerste lid,
onder b, van de Regeling). Nu klager na zijn ontslag heeft aangegeven weer te willen werken, is de Regeling op hem van toepassing. Dat gedetineerden die zelf stoppen met werken zich eerst na vijf dagen weer kunnen aanmelden voor arbeid en over deze
periode van vijf dagen geen loon of wachtgeld ontvangen, acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk.

Dat een inrichting een wachtlijst hanteert voor de periode dat een gedetineerde wil werken doch niet kan omdat er onvoldoende arbeid beschikbaar is, merkt de beroepscommissie eveneens niet aan als onredelijk of onbillijk, tenzij de wachttijd te lang
wordt. Gelet op artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling heeft de gedetineerde wel recht op een loonvervangende financiële tegemoetkoming (wachtgeld) voor ieder uur waarin het voor hem geldende dagprogramma in arbeid voorziet en voor zover hij
daaraan niet heeft kunnen deelnemen als gevolg van de situatie dat de directeur niet kan voorzien in een aanbod van arbeid. De hoogte van de tegemoetkoming is in dat geval gelijk aan het basisuurloon.
Of een wachttijd als te lang moet worden beoordeeld hangt af van de bijzondere omstandigheden in de inrichting en de inspanning die de directeur heeft verricht om zijn zorgplicht na te komen. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat een wachttijd
langer dan vier weken als onredelijk en onbillijk werd aangemerkt. Over de periode dat deze termijn werd overschreden was arbeidsloon verontschuldigd (RSJ 29 september 2015, 15/0832/GA en 15/0834/GA). Ook in het onderhavige geval acht de
beroepscommissie een wachttijd langer dan vier weken vanaf het moment dat een gedetineerde heeft aangegeven te willen werken onredelijk en onbillijk.

Klager heeft geen wachtgeld en loon ontvangen over de periode dat hij heeft aangegeven (weer) beschikbaar te zijn voor arbeid, doch dat voor hem geen arbeid beschikbaar was, althans deze hem niet ter beschikking is gesteld. Dit betreft de periode van
14
september 2014 tot 8 december 2014. Gelet hierop heeft klager ten onrechte geen wachtgeld ontvangen over de periode van 14 september 2014 tot 12 oktober 2014 en ten onrechte geen loon over de periode van 12 oktober 2014 tot 8 december 2014. Het beroep
van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Nu de beklagcommissie nog geen oordeel heeft gegeven over de tegemoetkoming, zal de beroepscommissie dit wegens proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg afdoen. Uitgaande van een programma met 20 uur arbeid per week zal de beroepscommissie
de
volgende tegemoetkoming toekennen. Over de periode van 14 september 2014 tot 12 oktober 2014, waarin klager ten onrechte geen wachtgeld heeft ontvangen, komt klager een tegemoetkoming toe van € 60,80 (80 uur x € 0,76). Over de periode van 12 oktober
2014 tot 8 december 2014 komt klager een tegemoetkoming toe van € 121,60 (160 uur x € 0,76). Gelet hierop zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van in totaal € 182,40.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 182,40 toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, R. van Benthem en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 22 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven