Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1343/TA, 6 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1343/TA

betreft: [klager] datum: 6 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Doornbos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. M.G. Doornbos, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker bij de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om zijn spaargeld over te boeken naar zijn interne rekening-courant.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beleid dat een verpleegde zijn spaargeld alleen mag aanwenden voor resocialisatiedoelen of kosten in verband met een overplaatsing is geen
wet van Meden en Perzen; er moet in individuele gevallen van afgeweken kunnen worden. Klager is 73 jaar en verblijft inmiddels in het kader van transmuraal verlof in een zorgboerderij. Duidelijk is dat klager de rest van zijn leven in een beschermde
woonvorm zal moeten verblijven. Resocialisatie naar een zelfstandige woonvorm is niet aan de orde. Evenmin behoeft klager kosten te maken voor overplaatsing naar een andere kliniek of instelling voor beschermd wonen. Het onverkort op klager toepassen
van het (te beperkte) beleid is gezien zijn situatie onredelijk en onbillijk. Klager heeft een bedrag van € 2500,= bij de inrichting moeten stallen en zal bij strikte handhaving van het beleid nooit over dit bedrag kunnen beschikken, omdat de doelen
waarvoor dit bedrag kan worden uitgekeerd nooit bij hem aan de orde zullen komen. De inrichting laat zich bovendien als een bureaucratische instelling afschilderen nu zij stelt dat klager het daarvoor bestemde formulier had moeten invullen. Klager
heeft
zijn wens om over zijn spaargeld te beschikken kenbaar gemaakt en de kliniek heeft daarvan kennis genomen. Hij heeft van meet af aan gezegd dat hij zijn spaargeld wil gebruiken voor verlof, zodat de inrichting niet kan volhouden dat niet duidelijk was
wat klager met het geld wilde doen. Bovendien valt niet in te zien waarom ‘verlof’ niet valt onder één van de twee doelen waarvoor het geld kan worden uitgekeerd. Het feit dat klager ‘buiten’ over een veelvoud van € 2500,= beschikt kan aan het
vorenstaande niet af doen. Klagers buitenrekening wordt beheerd door zijn zoon en het is voor klager ondoenlijk om voor elke kleine uitgave bij zijn zoon aan te kloppen. Hierbij komt dat klagers betaalrekening die door de inrichting wordt beheerd
vrijwel leeg is, nu hij geen AOW en geen vergoedingen meer krijgt. Desgevraagd heeft klager geantwoord dat op het moment dat hij de inrichting heeft verzocht om te mogen beschikken over zijn spaargeld nog geen zicht bestond op overplaatsing naar de
zorgboerderij. Klager zou van het geld onder meer een (elektronische) fiets willen kopen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Beleid is dat sparen verplicht is tot een bedrag van € 2500,=. Spaargeld mag in principe alleen worden aangewend voor
resocialisatiedoelen of kosten in verband met een overplaatsing. Als een verpleegde over spaargeld wil beschikken moet hij hiertoe een aanvraag doen. Op het moment dat klager zijn aanvraag deed was niet bekend voor welk specifiek doel hij over zijn
spaargeld wilde beschikken; hij heeft bij zijn mondelinge aanvraag niet gespecificeerd waarvoor hij het spaargeld wilde gebruiken en hij heeft het ‘formulier opname spaargeld’ niet ingevuld zodat ook daaruit niet kon worden afgeleid waarom hij over
het
spaargeld wilde beschikken. Om die reden is het verzoek afgewezen. Als hij destijds bekend zou hebben gemaakt voor welk specifiek doel hij over spaargeld wilde beschikken, zouden mogelijk een andere afweging en beslissing zijn genomen.

3. De beoordeling
Vast staat dat het beheer van klagers geld, op grond van artikel 45 van de Bvt in verbinding met artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, berust bij het hoofd van de inrichting. In onderdeel 9 van het ‘protocol
financiële regelingen voor patiënten van het FPC Dr. S. van Mesdag’ is bepaald dat verpleegden verplicht moeten sparen totdat er een bedrag van € 2500,= op hun spaarrekening staat; dat spaargeld alleen mag worden gebruikt voor
resocialisatieactiviteiten
of voor kosten die worden gemaakt in verband met een overplaatsing; en dat verpleegden die over spaargeld willen beschikken per uitgave het formulier ‘Aanvraag opname spaargeld’ – waarop verplicht moet worden vermeld wat het specifieke doel van de
aanvraag is – moeten invullen.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager mondeling aan zijn behandelaar heeft verzocht om al het geld op zijn interne spaarrekening over te boeken naar zijn interne rekening-courant, omdat hij dit wil gebruiken voor zijn verloven. De
beroepscommissie gaat ervan uit dat dit verzoek op of omstreeks
15 december 2014 (de datum van opstellen van het klaagschrift) door de inrichting is afgewezen. Ter beoordeling staat of de inrichting op dat moment in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot afwijzing van klagers verzoek.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager – zoals zowel in beklag als in beroep door de inrichting is aangevoerd – bij zijn aanvraag onvoldoende specifiek heeft toegelicht waarom hij
over (al) zijn spaargeld wilde beschikken. De beroepscommissie baseert zich hierbij onder meer op klagers klaagschrift, waarin slechts staat dat hij het spaargeld wil gebruiken voor verlof, maar niet wat hij specifiek met het spaargeld tijdens verlof
wilde doen alsmede op het feit dat hij zijn aanvraag niet heeft gedaan door middel van het invullen van het formulier ‘Aanvraag opname spaargeld’, op welk formulier de verpleegde verplicht moet vermelden voor welk specifiek doel hij over het spaargeld
wil beschikken. Hierbij komt dat ter zitting is gebleken dat er op het moment dat klager zijn aanvraag deed nog geen zicht bestond op overplaatsing naar een zorgboerderij in het kader van transmuraal verlof, zodat zijn aanvraag daarop geen betrekking
kan hebben gehad. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het op de weg van klager gelegen om bij zijn aanvraag voldoende duidelijk en specifiek toe te lichten waarom hij over spaargeld wilde beschikken, te meer omdat klagers verzoek ertoe strekte
om in één keer al zijn spaargeld ter vrije besteding over te maken terwijl beleid is dat een verpleegde voor elke uitgave die hij met spaargeld wil bekostigen een separate aanvraag moet indienen.
Gezien het vorenstaande en nu niet is gebleken dat een verpleegde na afwijzing van een aanvraag (gedurende een bepaalde periode) geen nieuwe gespecificeerde aanvraag meer mag doen, is de beroepscommissie van oordeel dat de omstreeks
15 december 2014 genomen beslissing van de inrichting tot afwijzing van klagers aanvraag niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met
aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water , leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven