Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1277/TA, 5 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1277/TA

betreft: [klager] datum: 5 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker, en [...], hoofd behandeling.
Bij schrijven van 17 september 2015 heeft mr. A.P.E.M. Pover laten weten dat hij klager in deze zaak wil bijstaan en zal trachten een toevoeging te verkrijgen en voorts verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie – die
overigens niet meer heeft vernomen of de raadsman daadwerkelijk een toevoeging heeft verkregen – heeft het aanhoudingsverzoek van klagers raadsman ter zitting afgewezen, omdat zij zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende
ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Ter zitting heeft klager aan de beroepscommissie overhandigd (een duplicaat van) een aangifte (met 24 bijlagen) gericht tegen de beklagcommissie bij voormelde inrichting alsmede tegen de beroepscommissie. Klager heeft de beroepscommissie verzocht van
deze aangifte kennis te nemen alvorens op het beroep te beslissen. De overgelegde aangifte (met bijlagen) is in het dossier gevoegd en de beroepscommissie heeft van de inhoud daarvan kennisgenomen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 11 december 2014 tot afzondering van klager in zijn kamer.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klagers visie op hetgeen voorafgaande aan de afzondering is gebeurd staat lijnrecht tegenover de visie van de
inrichting. De beklagrechter is in zijn uitspraak zonder meer uitgegaan van de juistheid van de informatie van de inrichting. De beklagrechter heeft de informatie van de inrichting evenwel op geen enkele wijze geverifieerd en heeft de informatie die
klager heeft verstrekt volstrekt genegeerd. De uitspraak van de beklagrechter is niet gebaseerd op klagers klacht. Klager heeft consequent aangevoerd dat hij meermalen is aangevallen door medeverpleegde G., die in de waan leeft dat klager over hem
praat. Bij elke aanval van de medeverpleegde op klager waren verscheidene personeelsleden aanwezig, maar telkens hebben die personeelsleden niet ingegrepen maar de aanval laten gebeuren. Het personeel is hierdoor medeplichtig aan de escalaties op de
afdeling. Slechts één keer heeft het personeel ingegrepen; dit was op het moment dat de medepatiënt zich bemoeide met een vertrouwelijk gesprek tussen klager en de maandcommissaris. Hoewel de medepatiënt klager steeds aanviel, is aan de medepatiënt
nooit enige sanctie opgelegd, terwijl jegens klager wel maatregelen zijn genomen. Klagers afzondering is gehandhaafd en verlengd omdat klager zou hebben geweigerd met de medepatiënt in gesprek te gaan. Deze voorwaarde is nooit aan klager bekend gemaakt
en is discutabel. Bovendien heeft klager enige tijd voordat hij voor de vierde keer werd aangevallen aan de medeverpleegde voorgesteld elkaar te negeren, maar op dit voorstel is die medeverpleegde niet ingegaan. Ook heeft klager aan de staf voorgesteld
om hem en de medepatiënt uit elkaar te plaatsen, maar hieraan is geen gehoor gegeven.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tussen klager en medepatiënt G. hebben verscheidene conflicten plaatsgevonden, waardoor onveilige situaties zijn ontstaan. De staf
hield klager en de medepatiënt nauwgezet in de gaten en greep, anders dan klager stelt, in op de momenten dat de orde en veiligheid in gevaar kwamen. De staf heeft geprobeerd afspraken te maken met klager en de medepatiënt. Met de medepatiënt is het
gelukt afspraken te maken, met klager evenwel niet. Daardoor vormde klager een gevaar voor de orde en veiligheid op de afdeling en om die reden is hij afgezonderd. De medepatiënt is niet afgezonderd, omdat hij wel met de inrichting in gesprek ging en
bereid was afspraken te maken. Het vorenstaande moet worden bezien in het licht van klagers toestandsbeeld; klager heeft een paranoïde gekleurde gedachtegang waarin hij mensen in zijn omgeving betrekt (in dit geval medeverpleegde G.) en van waaruit hij
personen als zijn vijanden ziet en constant op zijn hoede is om zich tegen aanvallen te verdedigen. Als gevolg hiervan kan er bij het minste of geringste een (gewelds)incident ontstaan.

3. De beoordeling
Klager heeft zijn ongenoegens geuit over de wijze waarop de beklagrechter zijn klacht heeft behandeld. Wat hiervan ook zij, de beroepscommissie gaat aan dit verweer van klager voorbij, nu zij het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordeelt.

De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak enkel een oordeel wordt gegeven over de beslissing van de inrichting van 11 december 2014 tot afzondering van klager. Over de (door klager in zijn beroepschrift vermelde) beslissing van
8 januari 2015 tot verlenging van de afzondering zal de beroepscommissie in deze uitspraak geen oordeel geven, nu het onderhavige klaagschrift alsmede de bestreden uitspraak van de beklagrechter niet over die verlengingsbeslissing gaan.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat in de periode voorafgaand aan
11 december 2014 verscheidene incidenten tussen klager en medeverpleegde G. hebben plaatsgevonden, waardoor de orde en veiligheid op de afdeling werden verstoord. Klager stelt dat hij steeds door de desbetreffende medepatiënt is aangevallen en dat het
daarbij aanwezige personeel niet heeft ingegrepen. De inrichting stelt zich daarentegen op het standpunt dat klager, vanuit een uitgebreid paranoïde waansysteem, gefixeerd was op medepatiënt G., zich jegens hem achterdochtig gedroeg en jegens hem
beschuldigende opmerkingen maakte waardoor de incidenten zijn ontstaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan evenwel in het midden blijven door wie – door klager, door de medeverpleegde of door beiden – bovengenoemde incidenten zijn
veroorzaakt,
nu de afzondering met name is opgelegd, zo blijkt uit de schriftelijke mededeling van de maatregel alsmede de toelichting van de inrichting ter zitting, vanwege de omstandigheid dat er geen afspraken met klager te maken waren over zijn gedrag in het
algemeen en over het voorkomen van toekomstige conflicten tussen hem en de medepatiënt. Gelet op klagers (achterdochtige) gedrag in de periode voorafgaand aan de afzondering – zoals door de inrichting beschreven in haar schrijven van 4 februari 2015 –
alsmede op de conflictrelatie tussen hem en de medeverpleegde kan het niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt dat de inrichting bepaalde afspraken met klager heeft willen maken. Op grond van de inlichtingen van de inrichting acht de
beroepscommissie aannemelijk geworden dat het de inrichting op 10 december 2014 niet is gelukt om met klager tot de afspraak te komen dat hij medepatiënt G. zou vermijden, omdat klager niet in staat was het staflid aan te horen en boos werd, hetgeen er
uiteindelijk in heeft geresulteerd dat klager, scheldend en bedreigingen uitend, naar zijn kamer is overgebracht.

Gezien het vorenstaande heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie op 11 december 2014 in redelijkheid kunnen beslissen dat het in verband met de handhaving van de orde en veiligheid op de afdeling noodzakelijk was om klager af te
zonderen in zijn kamer. De beslissing tot oplegging van de afzondering kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het laten voortduren van de afzondering gedurende vier weken kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin
als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie baseert zich hierbij op het schrijven van de inrichting van
4 februari 2015 waaruit blijkt dat op 24 december 2014 het toestandsbeeld en de opstelling van klager nog nagenoeg onveranderd waren, dat eerder is gebleken dat een voorzichtige en gefaseerde beëindiging van de afzondering van klager geïndiceerd is en
dat vanaf 2 januari 2015 is begonnen met het langzaam laten terugkeren van klager op de afdeling, maar dat klager zich op de groep afzijdig hield en nog niet in staat was langdurig op de groep te verblijven. Bij dit oordeel is ook meegewogen dat
klagers
situatie wekelijks multidisciplinair is geëvalueerd en dat het hoofd behandeling dagelijks heeft getoetst of voortzetting van de afzondering nog noodzakelijk was.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven