Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1054/TA, 5 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1054/TA

betreft: [klager] datum: 5 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 maart 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. A.L. Louwerse.
Bij brief van 25 september 2015 heeft de locatiemanager van voormelde inrichting laten weten dat geen vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting ter zitting aanwezig zal zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het zonder toestemming van klager verrekenen van een schadebedrag (van € 1.286.=) met het saldo op klagers rekening-courant.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Op 11 maart 2011 is een factuur gezonden aan klager, echter geadresseerd aan
FPC Van der Hoeven Kliniek, terwijl klager sinds 25 februari 2011 verbleef in FPC Veldzicht. Klager heeft die factuur nooit ontvangen. De Van der Hoeven Kliniek stelt dat zij de factuur op 28 maart 2011 ook heeft verzonden naar een medewerker van
Veldzicht. De Van der Hoeven Kliniek heeft evenwel geen correspondentie overgelegd waaruit zulks blijkt. Klager betwist dat hij in maart of april 2011 door een medewerker van Veldzicht op de hoogte is gesteld van de factuur. Indien hij destijds wel op
de hoogte zou zijn gebracht had hij direct beklag ingesteld. Klager heeft in Veldzicht, anders dan waarvan de beklagrechter is uitgegaan, gedurende zo’n twee jaar geen rekeningoverzichten gekregen; hij heeft een tijd op de sterretjesafdeling verbleven
en daar mocht hij geen papieren op zijn kamer hebben. Ergens in 2013 heeft klager voor het eerst een rekeningoverzicht van Veldzicht gekregen; op dat en de daarop volgende rekeningoverzicht(en) stonden evenwel alleen de bij- en afschrijvingen van de
daaraan voorafgaande weken en deze hadden geen betrekking op de periode van 2010 tot 2012. De rekeningoverzichten die betrekking hebben op zijn laatste periode in de Van der Hoeven Kliniek heeft hij, ondanks herhaalde verzoeken, nooit ontvangen. Op
enig
moment heeft klagers broer bij het controleren van klagers boekhouding geconstateerd dat er ‘iets’ niet klopte. Binnen zeven dagen na deze constatering van zijn broer heeft klager beklag (op 23 januari 2014) ingesteld. In de tussenliggende periode
heeft
klager nog geprobeerd te achterhalen wat er precies was gebeurd, maar dit heeft niets opgeleverd omdat hij van het kastje naar de muur werd gestuurd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een termijnoverschrijding.
Mocht worden aangenomen dat wel sprake zou zijn van een termijnoverschrijding, dan is die verschoonbaar. Het vorenstaande moet worden bezien in het licht van het feit dat zowel de Van der Hoeven Kliniek als Veldzicht steken heeft laten vallen waardoor
voor klager lange tijd onduidelijk is geweest wat er nu precies was gebeurd, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij eerst beklag heeft ingesteld tegen Veldzicht. De beklagrechter heeft overwogen dat klager eerder op de hoogte had kunnen komen van de
afschrijving van het schadebedrag door de Van der Hoeven Kliniek. De beklagrechter heeft hierbij evenwel onvoldoende oog gehad voor de zeer hectische periode die klager heeft doorgemaakt na zijn onttrekking eind november 2010. Eerst heeft hij dertien
weken op de crisisunit van FPC Dr. S. van Mesdag verbleven en daarna gedurende bijna een jaar op de sterretjesafdeling in Veldzicht. De eerste jaren in Veldzicht hebben zich gekenmerkt door vele beklagprocedures waarin het ging om opgelegde
vrijheidsbeperkende maatregelen en zijn recht op behandeling, zodat het controleren van zijn financiële administratie door dit alles geen prioriteit had en kon hebben.

Namens het hoofd van de inrichting is naar voren gebracht dat het hoofd van de inrichting zich kan verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. Het is onaannemelijk dat klager pas in januari 2014 op de hoogte is gekomen van de verrekening van het
schadebedrag met zijn saldo op zijn rekening. Van belang is om te vermelden dat klager op 12 oktober 2012 de Van der Hoeven Kliniek heeft gedagvaard wegens vermissing van goederen. Bij deze dagvaarding heeft hij kopieën van afschriften van uitgaven en
inkomsten gevoegd. Het is onaannemelijk dat klager, die zeer bezig is er voor te zorgen dat hem in financieel opzicht niet tekort wordt gedaan, niet eerder in zijn financiële overzichten heeft opgemerkt dat de betreffende verrekening had
plaatsgevonden.

3. De beoordeling
Vast staat dat de Van der Hoeven Kliniek op of omstreeks 23 maart 2011 klagers ‘restsaldo’ – het saldo dat overbleef na verrekening van een schadebedrag van
€ 1.286,= met het saldo op klagers rekening-courant – heeft overgeboekt naar Veldzicht, waar klager sinds 25 februari 2011 verbleef. Klager heeft zich op
23 januari 2014 beklaagd over deze verrekening.

Ingevolge artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van deze termijn
ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.

Evenals de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat klager de op 11 maart 2011 aan hem verzonden factuur niet heeft ontvangen. De beroepscommissie is verder, anders dan de beklagrechter, van oordeel dat
klagers stelling dat hij eind maart/begin april 2011 niet door een medewerker van Veldzicht in kennis is gesteld van de desbetreffende factuur niet onaannemelijk is, nu geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de factuur aan Veldzicht is
toegestuurd. Voorts acht de beroepscommissie, eveneens anders dan de beklagrechter, gelet op hetgeen klager in dit verband heeft aangevoerd, niet onaannemelijk dat klager in de periode na zijn binnenkomst in Veldzicht enige tijd geen overzichten van
zijn rekening-courant heeft ontvangen.

Ter zitting heeft klager verklaard dat hij “ergens in 2013” en “zo’n twee jaar na zijn binnenkomst in Veldzicht” – klager is daar binnengekomen op 25 februari 2011 – voor het eerst een overzicht van zijn rekening-courant heeft ontvangen. Hoewel op dit
overzicht en op de volgende aan hem verstrekte overzichten, naar mag worden aangenomen, alleen recente bij- en afschrijvingen stonden vermeld – en niet de bij- en afschrijvingen in de periode maart 2011 – had klager naar het oordeel van de
beroepscommissie vanaf dat moment in redelijkheid op de hoogte kunnen komen van het feit dat zijn rekening een aanzienlijk lager saldo had dan kon worden verwacht indien klager zelf een gepaste controle van de overzichten had uitgevoerd, voor welke
controle hem de gelegenheid niet heeft ontbroken, ook in het geval van de ‘hectische periode’. Door die controle had klager de overboeking door de Van der Hoeven Kliniek tijdig kunnen traceren en kunnen opkomen hiertegen. De beroepscommissie wordt in
haar oordeel gesterkt door de omstandigheid dat klagers broer op basis van de overzichten die klager aan hem heeft verstrekt, en waarover klager dus zelf al enige maanden beschikte, heeft geconstateerd dat er een aanzienlijke bedrag ontbrak. De
beroepscommissie acht niet aannemelijk dat klager in 2013 helemaal niet in de gelegenheid is geweest zijn rekeningoverzichten te controleren. Gelet hierop kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water , leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven