Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1614/TA, 5 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1614/TA

betreft: [klager] datum: 5 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2015 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door mevrouw mr. R.W. van Zanden, kantoorgenote van klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters.
Bij brief van 25 september 2015 heeft de locatiemanager van voormelde inrichting laten weten dat geen vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting ter zitting aanwezig zal zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afzondering van klager met ingang van 8 januari 2015.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het moment van beoordelen van het beklag door de beklagcommissie was bekend dat de afzondering langer dan twee dagen – van 8 tot 21 januari
2015 – heeft geduurd. Klager dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. De beklagcommissie heeft zich ten overvloede ook inhoudelijk over de klacht uitgesproken. Met dit oordeel kan klager zich niet verenigen. In de periode van
augustus 2014 tot januari 2015 ging klager met transmuraal verlof. Hij had een goede baan en kon daardoor mooie spullen kopen. Waarschijnlijk waren medepatiënten jaloers. Zij hebben klager tegenover de inrichting verlinkt. Klager is afgezonderd nadat
een medepatiënt zou hebben gezegd dat klager hem een blokje hasj heeft gegeven. Klager ontkent ten stelligste dit te hebben gedaan. Klager heeft helemaal geen betrokkenheid bij (handel in) drugs. De medewerkers hebben vervolgens klager en zijn kamer
onderzocht, maar daarbij werd niets aangetroffen. Ook is de afzondering opgelegd omdat er onduidelijkheden rondom klager bestonden, maar voor die onduidelijkheden had klager logische verklaringen. Desondanks is hij op 8 januari 2015 om 11.00 uur
afgezonderd. Klager heeft de inrichting erop gewezen dat hij een betaalde baan (als salespromotor bij een telefoonprovider) buiten de kliniek had en dat hij die dag om 12.00 uur op zijn werk moest zijn. Ook daags erna moest hij werken. Klager vreesde
dat de afzondering hem zijn baan zou kosten (hetgeen uiteindelijk ook het geval is geweest). Teneinde zijn kansen om weer aan het werk te kunnen gaan te vergroten heeft hij gezegd dat hij had gebruikt. Deze ‘bekentenis’ dient te worden aangemerkt als
‘vals’ en heeft hij enkel gegeven om onder de psychologische druk uit te komen. Dat klager boos is geworden is alleszins invoelbaar nu klager niets verkeerd had gedaan. Er was geen aanleiding voor de oplegging van een maatregel en zo die er wel zou
zijn
geweest, had de inrichting kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Uiteindelijk is het van kwaad tot erger gegaan: de afzondering heeft de samenwerking verslechterd hetgeen tot een overplaatsing heeft geleid.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 57, derde lid, van de Bvt staat tegen een beslissing tot afzondering beklag open nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd. Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (waaronder RSJ 24 mei 2012, 11/4551/TA en RSJ 15 september
2014, 14/1452/TA en 14/1495/TA) volgt dat voor ontvankelijkheid op grond van artikel 57, derde lid, van de Bvt niet beslissend is het moment van indienen van het klaagschrift, maar de totale duur van de afzondering op het moment van de beoordeling van
het beklag (en beroep). Vast staat dat de afzondering, de dag van oplegging niet meegerekend, langer dan twee dagen heeft geduurd. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk
verklaren in zijn beklag.

Uit de schriftelijke mededeling van de maatregel komt naar voren dat klager is afgezonderd omdat de inrichting het vermoeden had dat klager zich inliet met (handel in) drugs en zij dit vermoeden nader wilde onderzoeken.
Uit de inlichtingen van de inrichting van 9 april 2015 volgt dat begin januari 2015 is geconstateerd dat in de inrichting handel in goederen en drugs plaatsvond en dat in de periode voorafgaand aan 8 januari 2015 ‘ruis’ rondom klager was ontstaan
doordat verscheidene medepatiënten klagers naam in relatie tot handel in drugs hadden genoemd en er onduidelijkheden bestonden over klagers financiële uitgaven (klager heeft tijdens verlof geld verloren en zijn kasboek bleek niet te kloppen) en
telefoongegevens (de gegevens in zijn mobiele telefoon waren gewist). Voorts blijkt uit de inlichtingen van de inrichting dat op 8 januari 2015 een medepatiënt, na een positieve urinecontrole, heeft verklaard dat hij drugs van klager had gekregen.
Hoewel klager heeft ontkend dat hij de drugs aan de medepatiënt heeft gegeven en onderzoeken aan zijn lichaam en in zijn kamer geen resultaten hebben opgeleverd, kon het vermoeden van de inrichting dat klager zich inliet met (handel in) drugs gezien de
bovengenoemde omstandigheden naar het oordeel van de beroepscommissie niet als ongerechtvaardigd worden aangemerkt. De inrichting is hierop een onderzoek gestart en gezien de aard van het vermoeden heeft de inrichting naar het oordeel van de
beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om klager gedurende het ingestelde onderzoek af te zonderen in de herstelkamer, zodat geen contact met
medepatiënten mogelijk was. De beslissing tot oplegging van de afzondering kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Ook de beslissing om de afzondering te laten voortduren kan bezien in het licht van klagers belang van behoud
van
zijn baan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, gelet op hetgeen uit de inlichtingen van de inrichting naar voren komt. Kort samengevat: de mededelingen van klager dat hij samen met een medeverpleegde softdrugs heeft gebruikt en dat hij
tijdens zijn onbegeleide verloven wekelijks kleine hoeveelheden softdrugs heeft gebruikt; de omstandigheden dat hij na 8 januari 2015 heeft geweigerd inhoudelijke gesprekken te voeren met het personeel en dat hij in de desbetreffende periode meermalen
heeft gedreigd met fysiek geweld jegens medewerkers. Of de ‘bekentenissen’ vals zijn kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het midden blijven, aangezien zij ertoe hebben geleid dat het vermoeden van de inrichting dat klager zich inliet met
(handel in) drugs nieuwe impulsen kreeg waardoor nader onderzoek nodig kon worden geacht. De omstandigheid dat klager ten gevolge van het hierdoor voortduren van zijn afzondering zijn baan is kwijtgeraakt, maakt dit niet anders. Vanaf 16 januari 2015
heeft de inrichting toegewerkt naar beëindiging van de afzondering door deze om te zetten in afzondering in de eigen kamer. In de periode daarna heeft klager zich, zo blijkt uit de inlichtingen van de inrichting, hersteld naar (eerst) zijn behandelteam
en (vervolgens) zijn groepsgenoten, hetgeen voorwaarde was voor beëindiging van de afzondering. Op 21 januari 2015 is de maatregel beëindigd. Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de afzondering niet onredelijk lang heeft
voortgeduurd.

De beroepscommissie zal gezien het vorenstaande het beklag van klager ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven