Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3394/SGA, 20 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:20-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 15/3394/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 20 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. P.M. Iwema, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde locatie, inhoudende:
a. de terugplaatsing van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma per 15 oktober 2015;
b. het negeren van een uitspraak van de voorzitter van 9 oktober 2015 waarbij een namens verzoeker ingediend schorsingsverzoek werd toegewezen en
c. de weigering om verlof toe te staan.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 15 oktober 2015, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur alsmede van de door verzoekers raadsman op 19 oktober 2015 via de mail gegeven aanvulling.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen is onder meer naar voren gekomen dat verzoeker, die beschreven wordt als een rustige,
vriendelijke
en meewerkende man die werken wil aan een detentievrije toekomst, met zijn gedrag en motivatie op vrijwel alle gebieden positief scoorde en voldeed aan de normen die zijn vastgelegd om in aanmerking te komen voor een verblijf in het plusprogramma.
Echter, omdat verzoeker zich herhaaldelijk schuldig zou hebben gemaakt aan middelengebruik, zo zou verzoeker dit jaar bij vier van de vijf urinecontroles positief hebben gescoord op het gebruik van softdrugs, terwijl een van die controles plaatshad na
een genoten verlof, is er - zo stelt de directeur - geen sprake meer van een incidentele terugval maar van structureel gebruik hetgeen ook conform het landelijke beleid niet wordt getolereerd en aangeduid als ongewenst gedrag en heeft de directeur
besloten om verzoeker vanuit het plusprogramma terug te plaatsen in het basisprogramma. Nu voldoende aannemelijk is dat er sprake is van structureel middelengebruik door verzoeker, welk gedrag als ongewenst “rood” gedrag kan worden aangemerkt, kon de
directeur - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - in redelijkheid beslissen verzoeker vanuit het plusprogramma terug te plaatsen naar het basisprogramma. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.

Namens verzoeker is aangevoerd dat de directeur de toewijzende beslissing van de voorzitter van 9 oktober 2015 heeft genegeerd en dat verzoeker derhalve niet werd teruggeplaatst in het plusprogramma. De directeur heeft hieromtrent aangegeven dat
verzoeker inderdaad, ondanks de schorsing, tussen 9 en 16 oktober 2015 in het basisprogramma heeft verbleven. Het afdelingshoofd is verzocht hierover met verzoeker in gesprek te gaan.
Wat hier verder ook van zij, nu een dergelijk verzoek zich niet leent voor toewijzing dient dit deel van het verzoek te worden afgewezen.

Wat de beslissing aangaande het verlof betreft overweegt de voorzitter als volgt. Voorop dient te worden gesteld dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een
voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. De voorzitter overweegt dat verzoeker niet gebaat is bij een enkele beslissing tot schorsing, omdat dit niet kan leiden tot de door verzoeker gewenste situatie,
namelijk toekenning van verlof. Daarvoor zou tevens nodig zijn een beslissing als bedoeld in artikel 68, derde lid, sub a of b, van de Pbw. Voor een dergelijke beslissing is in de schorsingsprocedure geen ruimte.
Gelet op vorenstaande concludeert de voorzitter dat de aard van onderhavige beslissing zich niet leent voor schorsing. De voorzitter komt derhalve aan een verdere beoordeling van de beslissing niet toe. Het verzoek zal ook in zoverre worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 20 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven