Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2869/GB, 1 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/2869/GB

Betreft: [klager] datum: 1 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.C. Frijns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 augustus 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het door klager ingediende bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om detentiefasering ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 14 oktober 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 16 januari 2014 is hij geplaatst in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Dat sprake zou zijn van een risico op recidive met betrekking tot geweldsdelicten, is onvoldoende onderbouwd. Door de selectiefunctionaris wordt ten onrechte geen
rekening gehouden met de ontwikkelingen van klager binnen detentie. Klager verblijft in het plusprogramma. In het selectieadvies wordt klager omschreven als vriendelijk en beleefd. Tekenend is de constatering dat klager vroeger een reputatie had binnen
het criminele circuit, maar de tijd hem heeft ingehaald. In het selectieadvies wordt de kans op recidive ingeschat als normaal, ondanks dat sprake is geweest van recidive tijdens een penitentiair programma in 2010.
Uit de selectiebeslissing blijkt dat klagers alcoholgebruik één van de aspecten is waar men zich zorgen om maakt. Van het gebruik van alcohol is echter in het geheel geen sprake meer. Gedurende klagers detentie is ook geen alcoholgebruik geconstateerd.
Voorts is het gebruik van alcohol uit den boze vanwege klagers gezondheidstoestand.
Verder is klager van mening dat het standpunt dat een hoog risico op het zich onttrekken aan voorwaarden bestaat onvoldoende is onderbouwd. De reclassering geeft immers aan dat klager goed meewerkt aan zijn terugkeer in de maatschappij. Nergens blijkt
uit dat klager zich op dit moment niet aan voorwaarden zou houden. Evenmin is duidelijk waarom risico zou bestaan op maatschappelijke onrust op het moment dat klager voor vrijheden in aanmerking zou komen. Concrete feiten en omstandigheden waarmee dit
risico wordt onderbouwd, zijn niet aangevoerd. Bovendien is een medeveroordeelde van klager al enige tijd geleden in vrijheid gesteld zonder dat sprake is geweest van maatschappelijke onrust. Voor zover de selectiefunctionaris stelt dat nog geen
interventies zijn uitgevoerd, voert klager aan dat hij heeft deelgenomen aan verschillende interventies. Hij is geholpen door De Waag en heeft deelgenomen aan “Kiezen Voor Verandering”. Uit het rapport “Terugdringen Recidive” blijkt dat klager
openhartig en coöperatief heeft meegewerkt aan het rapport. Klager heeft gesprekken gehad met de inrichtingspsycholoog waarbij de psycholoog tot de conclusie kwam dat ze weinig voor klager kon betekenen. Klagers casemanager heeft aangegeven dat de
belangrijkste interventie een toeleiding naar betaalde arbeid is, voordat klager met pensioen gaat.
Ten slotte geeft de selectiefunctionaris aan dat klager nog een lang strafrestant heeft. Bij lange gevangenisstraffen kan een gedetineerde echter de laatste 18 maanden in aanmerking komen voor detentiefasering. Klager had per 24 september 2015 een
strafrestant van 18 maanden. De resocialisatieopdracht vervat in artikel 2, tweede lid, van de Pbw is een positieve verplichting aan de Staat. Uit vaste rechtspraak van de RSJ (onder meer RSJ 30 september 2013, 13/2217/GA en 13/2264/GA) blijkt dat het
-
ook in het geval van een zeer lange detentie - van groot belang is dat de re-integratie in de maatschappij op een geleidelijke manier wordt vormgegeven. De vrijhedencommissie adviseert positief ten aanzien van detentiefasering.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers verzoek tot detentiefasering is afgewezen vanwege het negatieve advies van de advocaat-generaal, de ontvangen informatie van
de
reclassering en vanwege opgedane ervaringen tijdens eerdere detenties en tijdens de huidige detentie. De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd, omdat klager een aanzienlijk strafblad heeft met daarop ernstige misdrijven. Zij acht klager een
gevaar voor de maatschappij en in het bijzonder voor de veiligheid van anderen. De reclassering heeft het recidiverisico op grond van klagers recidivestaat en het feit dat hij volledig is ingebed in het criminele circuit als hoog ingeschat. Tevens
wordt
een kans op letselschade voor derden aanwezig geacht. Klager is in een eerdere detentie niet teruggekeerd van verlof. Voorts is klager tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma in 2010 gerecidiveerd door zich schuldig te maken aan een zeer
ernstig strafbaar feit. Gelet op deze gegevens, alsmede gelet op het feit dat geen interventies hebben plaatsgevonden die tot recidiveverlaging hebben geleid en het ontbreken van informatie waaruit blijkt dat het recidiverisico is afgenomen, is de
selectiefunctionaris van mening dat de gestelde risico’s nog aanwezig zijn. De interventies die zijn uitgevoerd hebben niet geleid tot reductie van het recidiverisico. Het meewerkend opstellen van klager lijkt slechts te zijn ingegeven om vrijheden te
verkrijgen. Voorts is de selectiefunctionaris van mening dat het, gelet op het nog grote strafrestant, te vroeg is vrijheden te verlenen aan klager.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. Uit het reclasseringsadvies van 4 juni 2015 volgt dat het recidiverisico is ingeschat als hoog, omdat klager volledig is ingebed in het criminele circuit. Voorts is het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als hoog, omdat
klager in 2002 niet is teruggekeerd van een verlof en hij in 2010 is gerecidiveerd tijdens een penitentiair programma. Ook acht de reclassering een risico op letselschade aanwezig voor willekeurige personen en instanties. Uit de stukken volgt verder
dat
de advocaat-generaal negatief heeft geadviseerd, omdat zij klager een gevaar voor de maatschappij acht en in het bijzonder voor de veiligheid van anderen. Voorts verwijst de advocaat-generaal in haar advies naar de risico’s die door de reclassering
zijn
ingeschat.

4.3. De directeur van de p.i. Groot Alphen heeft, ondanks het negatieve advies van de advocaat-generaal, positief geadviseerd ten aanzien van detentiefasering, ten einde klager - die sinds 14 oktober 2005 is ingesloten - te laten wennen aan de
maatschappij. Uit het selectieadvies volgt verder dat klager zich gedurende zijn detentie goed gedraagt. Hij verblijft in het plusprogramma en is vriendelijk en beleefd. Hij heeft “Kiezen Voor Verandering” afgerond.

4.4. Hoewel de beroepscommissie het van belang acht dat klager stapsgewijs terugkeert in de maatschappij, acht zij, gelet op het hoge recidiverisico en het hoge risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, de beslissing tot afwijzing van klagers
verzoek tot detentiefasering op dit moment niet onredelijk of onbillijk. Van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico is immers geen sprake. Voorts heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat de einddatum van klagers detentie is gesteld op
24 maart 2017. De beroepscommissie is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de afwijzing van klagers verzoek, ondanks het positieve advies van de directeur van de p.i. Groot Alphen en klagers goede gedrag in de inrichting, thans niet als
onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven