Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3756/GV, 1 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3756/GV

betreft: [klager] datum: 1 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 november 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft het afgelopen jaar aangifte gedaan van ontvoering, afpersing en zware mishandeling. Als gevolg van de ontvoering heeft klager PTSS ontwikkeld. Klager is hiervoor
tot
voor kort in behandeling geweest bij een psycholoog. Doordat deze behandeling zijn vruchten nog niet heeft afgeworpen, is hij tevens begonnen aan een EMDR-behandeling. De medisch adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (de medisch
adviseur) en de selectiefunctionaris gaan er aan voorbij dat klager reeds geruime tijd geleden – mede vanwege een confrontatie tijdens het luchten met twee medegedetineerden die een aandeel hadden in klagers ontvoering – de hulp van een psycholoog
heeft
ingeschakeld en dit niet heeft geleid tot noemenswaardige verbeteringen in zijn ziektebeeld. Klager is dan ook van mening dat hij, gezien zijn verslechterde situatie, in aanmerking dient te komen voor strafonderbreking. Een andere reden voor klager om
psychische hulp in te schakelen is gelegen in het feit dat klager stress ervaart, omdat hij het gevoel heeft dat hij door zijn detentie zijn gezin in de steek laat. Klager heeft een zoon met PDD-NOD. Klager heeft samen met zijn vrouw de zorg over hem.
Klagers aanwezigheid thuis is noodzakelijk omdat zijn vrouw niet in staat is om zelfstandig hun zoon op een verantwoorde wijze op te voeden. Voorts verzoekt klager om strafonderbreking in verband met de bedrijfsvoering van het bedrijf dat hij samen met
zijn vrouw runt. De afgelopen maanden is de omzet dusdanig gedaald dat klagers vrouw amper de financiële middelen heeft om nog te kunnen voorzien in het levensonderhoud van het gezin. Voorts heeft zijn vrouw medische problemen. Nu klagers vrouw niet in
staat is de werkzaamheden van het bedrijf volledig op haar te nemen is het noodzakelijk dat klager zijn vrouw bijstaat. Te meer nu de plaatsvervanger van klager zich om medische redenen heeft afgemeld. Een voortzetting van de bedrijfsvoering zal naast
inkomsten voor het gezin ook bewerkstelligen dat klager na detentie weer positieve vooruitzichten heeft en een bijdrage kan leveren aan de maatschappij. De reclassering heeft zich positief uitgelaten over het verzoek.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst klager naar verschillende documenten, zoals een winst- en verliesrekening 2014-2015 en een brief van een pedagogisch hulpverlener en loopbaanbegeleider. Klager verzoekt primair om zijn beroep gegrond te
verklaren en subsidiair om te bepalen dat zijn detentiefasering wordt vervroegd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Naar aanleiding van klagers verzoek is advies gevraagd aan de medisch adviseur, welke heeft geconcludeerd dat geen noodzaak bestaat tot het verlenen
van
strafonderbreking op medische gronden. Klager kan de benodigde zorg in detentie krijgen. Bij klagers vrouw is geen sprake van medische problematiek. Een strafonderbreking draagt volgens de medisch adviseur niet bij aan een oplossing voor de medische
problematiek van klagers zoon. In maart 2015 ontving klager een oproep zich in een penitentiaire inrichting (p.i.) te melden. Op klagers verzoek om uitstel, is positief beslist. Klager heeft derhalve een half jaar de tijd gehad om zich voor te bereiden
op zijn aankomende detentie. Het verzoek om strafonderbreking geeft geen onvoorziene omstandigheden weer. Naar aanleiding van het door klager ingediende beroepschrift is contact opgenomen met klagers casemanager in de p.i. Dordrecht. Klager heeft
inderdaad contact gezocht met de inrichtingspsycholoog. Er is (nog) geen behandelcontact geïndiceerd of ander, meer frequent, contact met een gedragsdeskundige. Ten aanzien van de door klager genoemde medegedetineerden merkt de selectiefunctionaris op
dat klager heeft aangegeven geen probleem te hebben om met hen in dezelfde inrichting te verblijven. Ook het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) had geen bezwaar. Het was dan ook niet noodzakelijk klager voor te dragen voor overplaatsing
naar
een andere inrichting. Duidelijk is dat klager moeite heeft met het gedetineerd zijn. In de p.i. Dordrecht is men druk met de voorbereiding van klagers plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Klager komt vanaf 1 januari 2016 in
aanmerking voor fasering naar een z.b.b.i. Een eerdere plaatsing is, gelet op de daarvoor gestelde termijnen, niet mogelijk. Strafonderbreking biedt volgens de Staatssecretaris geen oplossing (op de langere termijn) voor klagers problemen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De medisch adviseur heeft op 6 november 2015 geconcludeerd dat geen medische indicatie bestaat voor een strafonderbreking. Uit de opgevraagde informatie bij de GZ-psycholoog en het microhis-dossier van klager blijkt dat de benodigde zorg vanuit de
inrichting aan klager kan worden geleverd. Uit de gegevens over de partner van klager blijkt het te gaan om een sociaal probleem, waar de medisch adviseur niet over adviseert. De medische problematiek van klagers zoon wordt volgens de medisch adviseur
niet opgelost als klager met strafonderbreking gaat.
De vrijhedencommissie van de p.i. Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat geen medische noodzaak voor strafonderbreking bestaat.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 270 dagen met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 326 en 343 van het Wetboek van Strafrecht. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 27 juni 2016.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof.
Op grond van artikel 36 jo. artikel 24 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder.
Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze
redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.
Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke
belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee maanden vanwege zijn medische situatie, problemen in zijn gezinssituatie en problemen met zijn bedrijf.

De medisch adviseur heeft op 6 november 2015 geconcludeerd dat geen medische noodzaak bestaat voor strafonderbreking, omdat de voor klager benodigde zorg vanuit de inrichting kan worden gegeven. De medische problematiek van klagers zoon wordt volgens
de
medisch adviseur niet opgelost door een strafonderbreking. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat niet van voormeld advies uit kan worden gegaan.
Voor zover klager om strafonderbreking heeft verzocht om zijn vrouw bij te staan, is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers aanwezigheid buiten de inrichting om deze reden noodzakelijk is. Niet gebleken is dat klagers vrouw niet de hulp van
derden
kan inschakelen.
Ten aanzien van hetgeen klager heeft aangevoerd met betrekking tot zijn eigen bedrijf overweegt de beroepscommissie dat klager evenmin heeft aangetoond dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting vereist is. Niet gebleken is dat het niet
mogelijk is een zaakwaarnemer in te schakelen. De omstandigheid dat een plaatsvervanger van klager zich heeft afgemeld om medische redenen, maakt dit niet anders.

Voor zover klager de beroepscommissie heeft verzocht te bepalen dat zijn detentiefasering wordt vervroegd, overweegt de beroepscommissie dat zij daartoe niet bevoegd is. De selectiefunctionaris zal daartoe eerst een beslissing dienen te nemen,
waartegen
- bij een afwijzing van een verzoek dan wel een ongegrondverklaring van het bezwaar - beroep openstaat.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven