Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3414/GV, 30 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3414/GV

betreft: [klager] datum: 30 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C.J. Lina, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 oktober 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft aangegeven dat zijn echtgenote in het (recente) verleden meerdere tia’s heeft gehad en dat door deze achteruitgang van haar gezondheid de gezinssituatie dreigt te ontsporen. Bij het bestreden besluit wordt overwogen dat de medisch adviseur
negatief adviseert vanwege het feit dat de medische situatie van klagers echtgenote niet levensbedreigend is. Inmiddels beschikt klager over een recent schrijven van de huisarts van zijn echtgenote waarin wordt vermeld dat sprake is van een
levensbedreigende situatie. Thans is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) en zijn verzoek dient derhalve te worden toegewezen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 4 september 2015 heeft de medisch adviseur aangegeven geen medische reden te zien voor strafonderbreking. De medische situatie van klagers echtgenote is niet levensbedreigend. Klagers echtgenote en haar (klein) kinderen zijn prima zelfredzaam. Naar
aanleiding van klagers beroep is wederom advies gevraagd aan de medisch adviseur. Deze heeft op 9 november 2015 gesteld dat op basis van de medische gegevens van de huisarts van klagers echtgenote weliswaar naar voren komt dat zij aandoeningen heeft,
maar dat zij verder zelfstandig is in de algemene dagelijkse levensverrichtingen en geen extra zorg nodig heeft, met name niet door klager. Uit de brief van 6 oktober 2015 van de huisarts van klagers echtgenote blijkt dat klagers echtgenote toenemende
depressieve periodes heeft met suïcidale uitlatingen. Dit was reeds bekend bij de oorspronkelijke aanvraag in augustus. Uit het schrijven van de huisarts van 4 september 2015 blijkt dat klagers echtgenote al vanaf 1992 bekend is met dergelijke
periodes,
ook toen klager aanwezig was. Uit niets blijkt wat klagers bijdrage kan zijn in de zorg en het oplossen van dit probleem. De medisch adviseur is van mening dat sprake is van een situatie waarin de eventuele zorg geleverd kan (en mogelijk moet) worden
door professionals (hulpverleners), ook gelet op het chronisch karakter van de aandoening. Voorts kan klager in een (relatief) korte periode van strafonderbreking hierin weinig betekenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Sittard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Roermond heeft negatief geadviseerd vanwege de te lange duur van de reststraf. Als klager (weer) een geldige ID-kaart heeft en verder positief gedrag vertoont, zou een begeleid verlof wel tot de
mogelijkheden behoren.
De politie heeft op het opgegeven verlofadres diverse registraties gerelateerd aan klager gevonden. De selectiefunctionaris dient zelf aan de hand van deze informatie in te schatten of het adres betrouwbaar wordt geacht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat na een WOTS-procedure, waarbij de hem in Groot-Brittannië opgelegde gevangenisstraf is omgezet, een gevangenisstraf van zestien jaar met aftrek, wegens opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De datum van invrijheidstelling is
bepaald
op 14 mei 2020.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan
strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van zeven dagen om ondersteuning te verlenen aan zijn gezin. Bij klagers echtgenote is thans sprake van een verergering van de depressieve klachten met suïcidale uitingen.
Voor het toekennen van strafonderbreking zal aannemelijk moeten zijn dat klagers aanwezigheid in zijn gezin noodzakelijk is. De beroepscommissie is van oordeel dat dit uit de overgelegde stukken onvoldoende is gebleken. De medisch adviseur heeft
gesteld
geen medische reden te zien voor strafonderbreking. Hij is van mening dat, gelet op het chronisch karakter van de aandoening van klagers echtgenote, sprake is van een situatie waarin de eventuele zorg geleverd kan worden door professionele
hulpverleners. Klager kan in de door hem gevraagde periode van zeven dagen strafonderbreking weinig betekenen.
Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. Mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 30 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven