Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2396/JA, 2 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2396/JA

betreft: [klager] datum: 2 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.T.E. Vis, namens

[...], geboren op [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2015, gehouden in de rechtbank Midden- Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.T.E. Vis, en namens Intermetzo [[...], unitmanager en afdelingshoofd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft a. een kamerplaatsing op 10 juni 2015; b. een ordemaatregel gedurende drie maanden te rekenen vanaf 12 mei 2015 van plaatsing van klager op zijn kamer op maandag tot en met vrijdag om 15.15 uur.

De beklagrechter heeft het beklag onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Nog steeds is niet duidelijk of de beschikking van 10 juni 2015 betreffende uitsluiting van activiteiten een disciplinaire straf dan wel een ordemaatregel betreft. Gelet op de gebreken met betrekking tot de grondslag van deze beschikking dient het
beklag gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van b:
Nog steeds is niet komen vast te staan wat de exacte reikwijdte van de maatregel is. Een besluit waarin de precieze toedracht, de reikwijdte en de grondslag van de maatregel staat vermeld, ontbreekt, laat staan dat dit aan klager is uitgereikt. Het
beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard .
Voorts is het volstrekt onduidelijk welke wettelijke grondslag de ”Brains4use-consequentie” zou hebben. In artikel 24 Bjj is bepaald dat een ordemaatregel van uitsluiting van verblijf in de groep of deelname aan een of meer activiteiten ten hoogste
twee
dagen duurt .De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogte twee dagen verlengen. In artikel 55 Bjj is bepaald dat de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel of andere verblijfsruimte ten hoogste vier dagen duurt voor jeugdigen
tot
zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder. De maatregel waarbij klager vijf dagen wordt uitgesloten van activiteiten is derhalve in strijd met de Bjj en artikel 3 van het EVRM. Voorts worden de artikelen 3 jo 37
van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) geschonden. Bij jeugdigen dient strikt de hand te worden gehouden aan de wettelijke vereisten voor (verregaand) inperkende maatregelen, onder meer de noodzaak ertoe dient periodiek te
worden beoordeeld. Door de kamerplaatsing voor (kennelijk) onbepaalde duur te hanteren, worden de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit geschonden. Op grond van artikel 24 Bjj is alleen de directeur bevoegd een ordemaatregel op te leggen.
De klacht dient gegrond te worden verklaard.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Klager heeft op 9 juni 2015 een groepsleider geduwd en bedreigingen geuit, zoals “ik klap je dubbel”. Klager is de volgende dag gehoord en hem is een ordemaatregel op grond van artikel 24 Bjj opgelegd in het belang van de orde of de veiligheid van de
inrichting. Klager is op de hoogte gesteld dat het een ordemaatregel betrof. De heer R. is gemandateerd om een ordemaatregel op te leggen, maar niet bevoegd een disciplinaire straf op te leggen. De heer R. toont daartoe schriftelijke stukken ter
zitting.
In het computersysteem van de inrichting is het niet mogelijk om op het formulier de regel aan het eind “Deze ordemaatregel/disciplinaire straf is opgelegd (-)” te wijzigen. De heer R. streept nu op het formulier dat aan de jeugdige wordt uitgereikt
het woord ”disciplinaire straf” handmatig door. De inrichting is thans doende om dit formulier in het computersysteem aan te passen.
Ten aanzien van b:
Het gaat goed met klager. De laatste vier controles van zijn urine waren negatief.
Bij de toepassing van het beleid “Brains4use” wordt geen beschikking uitgereikt. Het hele dagprogramma vindt normaal doorgang, behalve dat de jeugdige vanaf 15.15 uur naar zijn kamer gaat.
Nu de geen periodieke toets is opgenomen strookt “Brains4use” niet met de Bjj.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
De beroepscommissie is van oordeel dat er voldoende aanleiding was om klager een ordemaatregel van plaatsing op eigen kamer op te leggen. Klager heeft zich op 9 juni 2015 verzet tegen een groepsleider en hij is verbaal agressief geweest. Uit de
schriftelijke mededeling is gebleken dat klager op 10 juni 2015 om 11.30 uur is gehoord.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat uit de stukken niet blijkt of aan klager een disciplinaire straf dan wel een ordemaatregel is opgelegd, nu in het daartoe strekkende formulier beide mogelijkheden zijn opengelaten. Namens de directeur is ter
zitting echter medegedeeld dat het formulier handmatig is aangepast voordat het werd overhandigd en ter tekening aangeboden aan klager. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de directeur er alles aan behoort te doen zijn systemen, zeker waar
het ingrijpende maatregelen als de onderhavige betreft zodanig op orde te hebben dat een jeugdige bij uitreiking van een formulier, over correcte en duidelijke informatie beschikt. Ter zitting is voorts medegedeeld dat de werkwijze in de inrichting
inmiddels is verbeterd en thans duidelijk wordt aangegeven of een maatregel of een straf is opgelegd. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van b:
Artikel 4 Bjj geeft voorschriften over de bevoegdheden van de directeur van de inrichting. Artikel 4, vijfde lid, Bjj bepaalt: “In afwijking van het bepaalde in het tweede en vierde lid, kan de directeur een afdelingshoofd machtigen tot het nemen van
de
volgende beslissingen: a. de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten, bedoeld in artikel 23, derde lid, en 24, eerste lid, de verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep, of van deelname aan de activiteiten,
bedoeld in artikel 23, tweede lid en vierde lid, en artikel 24, tweede lid. b. de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid.”

In de Memorie van Toelichting bij de Wet van 13 december 2010 tot wijziging van de Bjj, onderdeel 3, stelsel van voorbehouden beslissingen, staat hierover het volgende: “Voorgesteld wordt om de directeur de mogelijkheid te bieden anderen te machtigen
tot het nemen van enkele voorheen aan hem voorbehouden beslissingen.(-) Deze bevoegdheid strekt zich evenwel niet uit over alle personeelsleden die werkzaam zijn in de inrichting. De bevoegdheid van de directeur blijft beperkt tot het machtigen van de
afdelingshoofden (-)”. Het gaat hierbij om de beslissingen tot uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten en de verlenging hiervan, alsmede de verlenging van uitsluiting van verblijf in de groep en de plaatsing in
afzondering.
De overige in artikel 4, vierde lid, Bjj genoemde beslissingen blijven aan de directeur voorbehouden.
[...], unitmanager en afdelingshoofd, is derhalve bevoegd een ordemaatregel van uitsluiting van verblijf in de groep, zoals genoemd in artikel 24, eerste lid, Bjj, op te leggen.

In het beleid ten aanzien van middelengebruik gebaseerd op de gedragsinterventie “Brains4use” worden bij” algemene sanctie(s) middelengebruik” als individuele sanctie genoemd “ 5 werkdagen lang uitsluiting van het laatste uur van het dagprogramma” of
“5
werkdagen lang na het avondeten en eigen corvee uitsluiting van het dagprogramma” of “5 werkdagen lang na school direct op kamer”.
Ingevolge het tweede lid van artikel 24 Bjj duurt de uitsluiting ingevolge het eerste lid, onder a of b, ten hoogste twee dagen. De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee dagen verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat
de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat. Gelet op het voorgaande is het beleid ten aanzien van middelengebruik het zgn. “Brains4use”, althans zijn de consequenties daaruit voortvloeiend in strijd met artikel 24, tweede lid, Bjj.

Voorts is in artikel 61, eerste lid onder d, Bjj vastgelegd dat de jeugdige in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord over de beslissing tot uitsluiting van verblijf in de groep en ingevolge artikel 62 eerste lid, Bjj dient de jeugdige een
schriftelijke mededeling van een dergelijke beslissing te ontvangen. Uit het dossier is gebleken dat klager geen schriftelijke mededeling van de bestreden maatregel heeft ontvangen en dat hij ook niet is gehoord.
Het beklag zal derhalve gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden en verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b gegrond, vernietigt in zoverre
de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 50,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. Dr. F. Boer en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 2 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven