Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2751/GA, 20 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2751/GA

betreft: [klager] datum: 20 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 2 november 2015 in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel. Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk laten weten dat zij en klager niet ter zitting zullen verschijnen. De
directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens brandstichting in de verblijfsruimte.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft direct enige betrokkenheid bij de brandstichting ontkend. Hij verbleef ten tijde van de brandstichting op de recreatie. Er moet enig bewijs
voorhanden zijn waarmee een bestaand vermoeden wordt geconcretiseerd. Daartoe wordt verwezen naar een uitspraak van de beroepscommissie (BC 4 oktober 1984, A118/84). De strafoplegging is gebaseerd op een verslag waaruit volstrekt niet volgt dat klager
betrokken is geweest bij de brandstichting. Niet blijkt dat is waargenomen dat klager de brand heeft aangestoken. De directie heeft ook geen onderzoek verricht naar de camerabeelden. Daartoe wordt verwezen naar RSJ 7 juni 2007, 06/3323/GA. Het
vermoeden
dat klager de brand heeft gesticht is onvoldoende voor strafoplegging.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Op 14 november 2014 is in klagers
verblijfsruimte een theedoek in brand gestoken. Uit het schriftelijke verslag van 14 november 2014 blijkt niet dat is waargenomen dat klager betrokken is geweest bij de brandstichting. Hoewel klager door te lachen en door te vragen ‘wat de rapporteur
nu
ging doen om hem in te sluiten’ het vermoeden heeft kunnen doen laten ontstaan dat hij betrokken was bij de brandstichting, is zijn betrokkenheid naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende komen vast te staan. Gelet hierop oordeelt de
beroepscommissie dat de bestreden beslissing van de directeur moet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt
klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie bepaalt die op € 70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 20 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven