Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2561/TA, 7 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2561/TA

betreft: [klager] datum: 7 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J. van der Velden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 juli 2015 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.J. van der Velden om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager op 15 juni 2015 niet tijdig naar het ziekenhuis is vervoerd voor een afgesproken allergieonderzoek.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is van mening dat de voorzitter van de beklagcommissie, gelet op door hem beschreven gedragingen, niet onafhankelijk is. De beklagcommissie heeft
niets overwogen over de zeer vervelende lichamelijke klachten die klager als gevolg van het, in verband met het allergieonderzoek, gedurende drie dagen niet mogen innemen van zijn medicatie heeft ondervonden. Het is onjuist dat hij niet-ontvankelijk is
verklaard in zijn klacht. De inrichting heeft de zorgplicht jegens hem niet betracht waardoor zijn recht op medische verzorging is geschonden en daar staat wel beklag tegen open. Klager verwijst in dit verband naar uitspraak RSJ, 12 maart 2014,
13/3206/TA, betreffende het niet doorgaan van behandelingen bij de fysiotherapeut. In die uitspraak heeft de beroepscommissie overwogen dat het niet in de zorgplicht van de inrichting past om de verantwoordelijkheid voor het doorgaan van medisch
geïndiceerde behandelingen bij een (destijds afgezonderde) verpleegde als klager te leggen; het personeel had de afspraken met de fysiotherapeut in de agenda van de afdeling moeten opnemen.
Het gaat dan ook niet aan dat geen acht is geslagen op zijn lichamelijke klachten. Dat een eerdere afspraak niet is doorgegaan omdat klager die had geweigerd is er ten onrechte bijgehaald. Klager kan in het licht van het vorenstaande geen genoegen
nemen
met excuses van de inrichting.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft in de beklagprocedure wel degelijk erkend dat klager als gevolg van het missen van de ziekenhuisafspraak drie
dagen voor niets zijn medicatie heeft moeten stoppen met lichamelijke klachten als gevolg. Het verzoek om klager niet-ontvankelijk te verklaren in de klacht moet worden gezien als een louter formeel juridisch standpunt en niet als het ontkennen van de
last die klager van een en ander zal hebben ervaren. De beklagcommissie is terecht in dat standpunt meegegaan, waarmee niet gezegd wordt dat klager geen last van de gang van zaken heeft ondervonden en ook niet dat dit niet vervelend voor hem is
geweest.

3. De beoordeling
Klager beklaagt zich over de gedragingen van de voorzitter van de beklagcommissie. Wat daar ook van zij, de beroepscommissie is niet bevoegd zich daarover uit te laten. Voor zover klager heeft willen aanvoeren dat door de behandeling van zijn klacht in
aanwezigheid van de voorzitter van de beklagcommissie geen recht is gedaan aan zijn klacht, wordt daaraan voorbij gegaan nu de beroepscommissie de klacht in beroep ten volle beoordeelt.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij is in aanmerking genomen dat de inrichting het geïndiceerde EBV-vervoer via DV&O ten behoeve van
de ziekenhuisafspraak heeft geregeld en niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor vertraging bij dit vervoer; en evenmin voor de omstandigheid dat klager niet later op de dag van de afspraak in het ziekenhuis terecht kon. Verder is in aanmerking
genomen dat blijkens het verweerschrift van 20 juli 2015 de medische dienst heeft aangegeven dat er geen dringende noodzaak was om ook zonder het benodigde EBV-vervoer het allergieonderzoek toch doorgang te laten vinden, en het onderzoek, hoe vervelend
ook, medisch gezien kon worden uitgesteld. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat klagers recht op medische verzorging is geschonden doordat de inrichting de zorgplicht met betrekking tot het overbrengen naar het ziekenhuis voor onderzoek niet zou
hebben betracht. Klagers beroep op RSJ, 12 maart 2014, 13/3206/TA, faalt dan ook omdat die uitspraak ziet op een andere situatie dan de onderhavige.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven