Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2184/GA en 15/2268/GA, 4 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2184/GA en 15/2268/GA

betreft: [klager] datum: 4 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Ter Peel te Sevenum,

gericht tegen een uitspraak van 2 juli 2015 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

en van een beroepschrift van klager, gericht tegen de hoogte van de in dezelfde uitspraak van de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet tijdig kunnen aanvangen met een penitentiair programma (p.p.) omdat de casemanager niet voortvarend heeft gehandeld, waardoor de selectiefunctionaris pas op een laat moment heeft kunnen beslissen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager naar aanleiding van die gegrondverklaring een financiële tegemoetkoming toegekend van € 10,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich niet vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. Anders dan de beklagcommissie stelt is het niet aan de directeur om de inhoud van het advies van de reclassering te beoordelen. Dat dient de selectiefunctionaris te doen. In het
hele traject was voor de inrichting duidelijk dat klager bepaalde beperkingen had die deelname aan een p.p. moeilijker zouden maken. Met betrekking tot het verwijt dat de vertraging aan de inrichting zou hebben gelegen omdat klager niet tijdig aan een
nieuw identiteitsbewijs zou zijn geholpen geldt, dat dit niet aan de directeur kan worden verweten. Klager wist, althans had behoren te weten, dat hij zorg diende te dragen voor een geldig identiteitsbewijs. Dat is hem bij de intake ook verteld. De
directeur is niet helemaal op de hoogte van de hoeveelheid contactmomenten tussen klager en zijn casemanager. Die zijn in een zeer beperkt beveiligde inrichting (waar klager verbleef) anders dan in een normaal beveiligde inrichting. Overigens was het
selectieadvies gereed voordat klagers (geldige) identiteitsbewijs binnen was.
De directeur merkt nog op dat klager in zijn beroep in zoverre gelijk heeft, dat het recht op een WAO-uitkering herleeft tijdens een p.p.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, schriftelijk, als volgt – zakelijk weergegeven – nader toegelicht. Allereerst heeft verzoeker – bij bericht van 19 november 2015 – verzocht om aanhouding van de behandeling
van het beroep omdat hij – door een ziekenhuisopname – verhinderd is ter zitting van 20 november 2015 te verschijnen.
Klager stelt zich op het standpunt dat de inrichting, toen de selectiefunctionaris het verzoek om deelname aan een p.p. op grond van het eerste reclasseringsadvies had afgewezen, een tweede reclasseringsadvies niet tijdig heeft doorgezonden aan de
selectiefunctionaris. Klager kon, toen hij hierover in gesprek wilde met zijn casemanager, de casemanager niet bereiken. Toen klager via zijn mentor een ander aanspreekpunt kreeg, kreeg klager te horen dat deze persoon op vakantie was geweest, waardoor
de verzending van het tweede advies naar de selectiefunctionaris vertraging zou hebben opgelopen. Klager stelt ook dat het feit dat hij geen geldig identiteitsbewijs had en hij daarom nog niet kon deelnemen aan een p.p. te wijten is geweest aan nalatig
handelen door medewerkers van de inrichting. Men had klager tijdig in de gelegenheid moeten stellen dat identiteitsbewijs aan te vragen.
Ten aanzien van het beroep tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming heeft klager –zakelijk weergegeven – het volgende, schriftelijk, naar voren gebracht.
De tegemoetkoming is onvoldoende omdat klager alleen al aan telefoon en portokosten meer kwijt is geweest. Daarnaast heeft klager ook vermogensschade geleden waarvoor hem een tegemoetkoming had moeten worden toegekend. Indien een en ander correct zou
zijn afgehandeld door de directeur van de locatie Ter Peel, zou klagers uitkering immers eerder zijn herleefd. Die schade begroot klager op € 3.614,36 in verband met een misgelopen uitkering (inclusief vakantiegeld) over de periode van 20 oktober 2014
tot en met 28 november 2014.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht en ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden. Het daartoe strekkende verzoek van klager zal daarom worden afgewezen.

Uit de inlichtingen van de directeur noch uit de inhoud van het procesdossier wordt aannemelijk dat de directeur bij de voorbereiding van klagers detentiefasering, in dit geval naar deelname aan een p.p., onzorgvuldig zou hebben gehandeld. De directeur
is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de rapportage van de reclassering omtrent mogelijkheden voor een p.p. en de selectiefunctionaris is exclusief bevoegd daaromtrent een beslissing te nemen. Nu niet aannemelijk is dat er bij de voorbereiding
sprake is geweest van onredelijke vertraging, kan aan de directeur niet worden verweten dat dit p.p. niet van de grond is gekomen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden
verklaard.

Nu het beklag ongegrond zal worden verklaard is er geen aanleiding (meer) voor de toekenning van enige tegemoetkoming. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek van klager om aanhouding van de behandeling af, verklaart het beroep van de directeur (met kenmerk 15/ 2268/GA) gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager (met kenmerk 15/2184/GA) ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven