Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2255/GA, 4 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2255/GA

betreft: [klager] datum: 4 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Sittard,

gericht tegen een uitspraak van 29 juni 2015 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.A.Y. Jacques, en, namens de directeur van de locatie Sittard, [...],
afdelingshoofd bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd in de p.i. Vught, voor het doen van onderzoek naar aanleiding van ontvangen
signalen omtrent voortgezet crimineel handelen tijdens detentie.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens beklagcommissie is door de directeur onvoldoende informatie overgelegd. Er was informatie van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip). De schriftelijke rapportage kon helaas pas na het instellen van het beroep overgelegd worden. Uit
die Grip-informatie komt naar voren dat de vrees bestond voor voortgezet crimineel handelen in detentie. Gelet daarop was er voor de directeur sprake van een beheersrisico. Uit de in de inrichting ontvangen signalen kreeg de directeur het gevoel dat
klager zich bezig hield met handel in contrabande. Daarop is aan de selectiefunctionaris voorgesteld klager over te plaatsen naar een andere inrichting. De selectiefunctionaris heeft dat voorstel uiteindelijk ook gevolgd. Gelet op de signalen en de
verdenking was er voor de directeur aanleiding voor de oplegging van de ordemaatregel. De directeur merkt nog op dat, buiten de verdenking die hier aan de orde was, klager gedragsmatig in de inrichting nooit problemen heeft veroorzaakt.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stelt zich op het standpunt dat er te weinig specifieke informatie was om hem in afzondering te plaatsen. Ook klagers gedrag in de inrichting gaf geen aanleiding voor de oplegging van die ordemaatregel. Daarnaast is niet gebleken van een
belangenafweging terwijl de bestreden beslissing niet is onderbouwd. Klager heeft in de p.i. Vught in het totaal vier weken in afzondering verbleven en is vervolgens naar een reguliere gevangenis overgeplaatst. Klager meent dat zijn status en plaats op
de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (de GVM-lijst) mede hierdoor is veroorzaakt. Klager had inderdaad een telefoon in zijn verblijfsruimte. Hij had die omdat hij tijdens de reguliere belmomenten geen contact kon krijgen
met zijn vader in Algerije in verband met het tijdsverschil tussen Algerije en Nederland.

3. De beoordeling
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat er zodanige signalen waren omtrent klagers mogelijke betrokkenheid bij criminele handelingen in de inrichting, dat dit nader onderzoek vereiste. De aard van de verdenking en het
daarbij behorende onderzoek rechtvaardigden de oplegging van onderhavige ordemaatregel. Dat onderzoek rechtvaardigde eveneens de externe tenuitvoerlegging van die ordemaatregel omdat de directeur kon vrezen voor collusiegevaar. Gelet daarop moet worden
geoordeeld dat de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – in redelijkheid onderhavige beslissing(en) kon nemen. Dat geldt temeer nu – weliswaar achteraf – een en ander wordt bevestigd door de in beroep overgelegde
Griprapportage. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven