Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2490/TA, 25 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 15/2490/TA

betreft: [klager] datum: 25 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.P. Hein, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. D.P. Hein om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de beslissing van 22 oktober 2014 tot het uitoefenen van toezicht op post aan en van de ex-partner van klager.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De maatregel is te vroeg genomen, omdat deze is opgelegd voordat überhaupt sprake was van contact tussen klager en zijn ex-partner. Ook ontbreken
aanwijzingen dat contact tot stand zou gaan komen. Klager is destijds opgehouden met het versturen van post aan zijn ex-partner toen hij begreep dat zij daar geen prijs op stelde. Hiermee is de maatregel disproportioneel. De inrichting gaat
ongefundeerd
te ver mee in de wens van klagers ex-partner. Nu is gebleken dat klager de afgelopen jaren geen contact met zijn ex-partner heeft opgenomen, heeft de inrichting niet in redelijkheid de postmaatregel kunnen opleggen.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar hetgeen naar voren is gebracht in het verweerschrift van 28 januari 2015 en tijdens de zitting van de beklagrechter
op 24 april 2015. Het gaat om een toezichtmaatregel. Pas na het uitoefenen van het toezicht kan het verzenden van post aan de ex-partner worden geweigerd als dat noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt. De
omstandigheid dat klager tot op heden geen post aan zijn ex-partner heeft proberen te verzenden, doet niets af aan de noodzaak om de toezichtmaatregel te handhaven.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat de toezichtmaatregel in redelijkheid kon worden opgelegd teneinde te
voorkomen dat klager zijn ex-partner via post bedreigt, gelet op de omstandigheden dat klager in november en december 2012 via de post zijn ex-partner heeft bedreigd, hij in het verleden haar heeft lastiggevallen (indexdelict) en ernstig heeft bedreigd
en mishandeld, alsmede dat de ex-partner ook aan de inrichting heeft aangegeven geen post van klager te willen ontvangen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven