Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1973/TA, 25 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1973/TA

betreft: [klaagster] datum: 25 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 1 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord mr. A.L. Louwerse, raadsvrouw van klaagster, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...].
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het uitoefenen van toezicht tijdens het bezoek van de dochter van klaagster.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zowel klaagster als haar dochter zijn minder begaafd. Klaagster begreep niet waarom het bezoek van haar dochter onder toezicht plaats vond. Volgens
de
inrichting om haar dochter te beschermen, maar klaagster zegt dat zij haar dochter nooit iets zal aandoen. Klaagster heeft daarover met haar dochter gesproken. Haar dochter heeft aan de inrichting iets anders verteld over het eerste bezoek dan aan
klaagster. Het is voor de raadsvrouw niet te controleren hoe dit nu zit. Het steekt klaagster met name dat haar dochter haar in de weekenden wil bezoeken, maar dat dit niet kan omdat de maatschappelijk werkster van de inrichting dan niet aanwezig is.
De
raadsvrouw van klaagster is geen bijzondere reden bekend waarom de dochter in de weekenden wilde komen. Klaagster heeft haar dochter niet gevraagd daarover iets op papier te zetten, omdat zij dat te belastend voor haar dochter vindt.
Inmiddels heeft klaagster elke maand bezoek van haar dochter en in september 2015 is klaagster op bezoek geweest bij haar dochter die in een instelling verblijft. Daarna is het toezicht afgebouwd in die zin dat alleen in de eerste vijf minuten de
maatschappelijk werkster van de inrichting bij het bezoek aanwezig is en daarna alleen nog de begeleider van de dochter van klaagster. Deze bezoeken vinden altijd plaats in een vergaderkamer van de afdeling van klaagster ondanks de omstandigheid dat de
begeleider van haar dochter bij het bezoek aanwezig is. Klaagster zou tijdens het bezoek graag iets met haar dochter in de kantine willen nuttigen of bij mooi weer met haar dochter willen wandelen in de tuin.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het bezoek kan wel degelijk in de weekenden plaatsvinden, maar het ligt juist bij de dochter dat zij haar moeder niet in de
weekenden bezoekt. Begeleiding vindt plaats door de maatschappelijk werkster van de inrichting, omdat deze goed op de hoogte is van het netwerk van patiënten. Doel is het beschermen van de dochter tegen klaagster - die overigens niet agressief naar
haar dochter is - teneinde te voorkomen dat het contact tussen hen wordt verbroken. Dit is ongetwijfeld ook zo onder het kopje ‘maatschappelijk werk’ in het behandelplan opgenomen. Achtergrond daarvan is dat de relatie van klaagster en een andere
dochter helemaal verstoord is en dat de inrichting wil dat het contact tussen klaagster en de dochter die haar bezoekt goed blijft verlopen. De begeleiding door de maatschappelijk werkster is inmiddels fors afgebouwd naar de eerste vijf minuten van het
bezoek.

3. De beoordeling
Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van de maatschappelijk werkster bij het bezoek van de dochter van klaagster niet is gelegen in één van de in artikel 35, derde lid, Bvt opgenomen veiligheidsbelangen op grond waarvan
krachtens artikel 37, vierde lid, Bvt toezicht tijdens bezoek kan worden uitgeoefend. Uit de ter zitting namens het hoofd van de inrichting afgelegde verklaring komt immers naar voren dat de aanwezigheid van de maatschappelijk werkster tot doel heeft
het contact van klaagster met de haar bezoekende dochter in stand te houden, aangezien de relatie van klaagster met haar andere dochter geheel verstoord is geraakt. De aanwezigheid van de maatschappelijk werkster bij het bezoek van de dochter van
klaagster ligt daarmee in de sfeer van de behandeling van klaagster. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de wijze van behandeling van klaagster door de inrichting.
Klaagster kan daarom alsnog niet in het beklag worden ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven