Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1885/TB, 25 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1885/TB

betreft: [klager] datum: 25 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. Kessel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 juni 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. T.S. Kessel, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie.
Hoewel voor vervoer van klager naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een kliniek in de regio Dordrecht/Rotterdam, bij voorkeur FPC De Kijvelanden, afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 8 mei 2009 geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek en op 26 oktober 2010 in FPC Dr. S. van Mesdag.
Bij brief van 19 mei 2015 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een kliniek in de regio Dordrecht/Rotterdam, bij voorkeur FPC De Kijvelanden.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij beslissing van 9 juni 2015 afgewezen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Verzocht wordt de behandeling van het beroep aan te houden en zitting te houden in FPC Dr. S. van Mesdag of een andere, nabij die inrichting gelegen kliniek. Klager wil namelijk graag zijn mening op zitting uiten, maar het is voor hem moeilijk lange
afstanden met vervoer van DV&O af te leggen.
Klager verblijft al lange tijd in FPC Dr. S. van Mesdag en heeft daar een conflict met het behandelteam gehad over dwangbehandeling met Clozapine. Die behandeling heeft tot niets anders geleid dan vele klachten bij klager, en is beëindigd. Het heeft
een
zeer zware wissel op klager getrokken dat hij toen nauwelijks bezoek kreeg van zijn familie uit Dordrecht, die beperkte middelen heeft en voor bezoek aan klager een hele dag onderweg moet zijn. Inmiddels is er wel overeenstemming over de
(medicamenteuze) behandeling die klager niet als dwangbehandeling ervaart; overplaatsing naar een kliniek in de buurt van zijn familie zal zijn behandeling ten goede komen. Klager kan motivatie voor behandeling putten uit familiebezoek. Zijn familie
bezoekt hem nu eenmaal per jaar in Groningen. Op korte termijn zal het niet mogelijk zijn dat klager zijn familie bezoekt. Het beleidskader heeft regionale plaatsing als uitgangspunt. De Staatssecretaris is echter ten onrechte geheel uitgegaan van de
reactie van FPC Dr. S. Van Mesdag op klagers overplaatsingsverzoek.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Regionale plaatsing kan alleen plaatsvinden als de voor klager nodige zorg in de regio van zijn netwerk beschikbaar is en aansluit bij de fase van klagers
behandeling. FPC Dr. S. van Mesdag acht een dergelijke plaatsing uit behandelinhoudelijke overwegingen niet geïndiceerd. Uit de ter zitting overgelegde brief van 26 oktober 2015 van klagers behandelcoördinator komt bovendien naar voren dat klager eind
september 2015 op advies van het, in het kader van een second opinion geraadpleegde, Universitair Centrum Psychiatrie te Groningen (UCP) is ingesteld op andere medicatie (Zyprexa, Mirtazapine en Risperdal) en dat dit een positief effect op klager lijkt
te hebben. Klager is milder geworden en erkent medicatie nodig te hebben. Klager is gemotiveerd voor behandeling en zal op een reguliere afdeling geplaatst worden. De behandelend psychiater ziet de huidige medicamenteuze behandeling als een laatste
behandelpoging. Het behandelverloop zal over zes maanden worden geëvalueerd. Indien sprake is van een positieve vooruitgang zal begeleid verlof worden overwogen. Als geen verbetering plaatsvindt zal een longstayaanvraag worden ingediend.
Gelet op het vorenstaande is het niet aangewezen klager nu over te plaatsen. Het belang van klagers netwerk is zeker meegewogen, maar op dit moment is het voor klager het beste om te bezien hoe zijn behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag zal verlopen.
Het
belang van klagers behandeling vormt daarom een contra-indicatie voor overplaatsing.

4. De beoordeling
Verzocht is de behandeling van het beroep aan te houden en te doen plaatsvinden in FPC Dr. S. van Mesdag of een in de buurt van die kliniek gelegen inrichting, omdat klager het beroep graag ter zitting wil toelichten maar een reis met DV&O over een
lange afstand moeilijk is voor hem. De beroepscommissie wijst dit verzoek af en ziet ook geen aanleiding om klager rogatoir in FPC Dr. S. van Mesdag te horen. Een zitting houden in FPC Dr. S. van Mesdag is voor de beroepscommissie hoogst; daarvoor is
hetgeen is aangevoerd niet klemmend genoeg. Rogatoir horen van klager zal leiden tot vertraging in de behandeling van het beroep, terwijl de standpunten in beroep voldoende duidelijk naar voren kunnen worden - en zijn - gebracht waardoor de
beroepscommissie zich voldoende in staat acht op het beroep te beslissen.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

In het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014, versie 22 januari 2014, heeft de Staatssecretaris vastgelegd dat de tbs-gestelde regionaal wordt geplaatst tenzij sprake is van een contra-indicatie.

De Staatssecretaris acht ten tijde van de bestreden beslissing een contra-indicatie voor regionale overplaatsing van klager gelegen in de omstandigheid dat FPC Dr. S. van Mesdag bij het UCP een second opinion heeft aangevraagd met het oog op de vraag
of
nog een behandelmogelijkheid van klager aanwezig is of dat een longstayaanvraag ingediend zou moeten worden. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in redelijkheid op die grond klagers verzoek om regionale overplaatsing op
dat moment kunnen afwijzen.

Nu uit zeer recente informatie van FPC Dr. S. van Mesdag blijkt dat conform de uitgebrachte second opinion van het UCP een nieuwe intramurale behandelpoging is gestart en klager daarvoor gemotiveerd is, is ook thans behandelinhoudelijk gezien nog
steeds
sprake van een contra-indicatie voor regionale overplaatsing van klager. Bezoek van familie kan zeker van belang zijn voor de motivatie voor behandeling en de behandeling zelf, maar het is aan de inrichting te bepalen of en op welk moment in de
behandeling familie bij de behandeling kan worden betrokken; daarvan zal in ieder geval pas sprake kunnen zijn als de recent opnieuw gestarte behandeling van klager zal aanslaan. Het is daarom in het belang van klagers behandeling om de nieuwe
behandelpoging in FPC Dr. S. van Mesdag een kans te geven en niet te frustreren door een overplaatsing. De beroepscommissie is overigens niet bevoegd te treden in de door de inrichting voorgestane behandeling.

De beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven