Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2271/GA, 10 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2271/GA

betreft: [klager] datum: 10 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Tafelbergweg te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak van 7 juli 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 12 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier uur intrekking van het eerstvolgende verlof, omdat klager op 16 april 2015 te laat is teruggekeerd van een bezoek aan het ziekenhuis.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De reistijd van het ziekenhuis naar de inrichting is met voldoende marge berekend. Klager was om 15.20 uur
klaar in het ziekenhuis. Om 15.41 uur vertrekt de bus vanaf de halte bij het ziekenhuis. Klager had 40 minuten om bij de bushalte te komen en de reistijd met de bus bedroeg 57 minuten. De directeur weerspreekt niet dat een verwachtte terugkeer van
klager in de inrichting om 16.30 uur te krap bemeten is, maar klager had volgens de directeur in ieder geval 16.50 uur terug moeten zijn in de inrichting, nu het vanaf station Holendrecht maximaal vijftien minuten lopen is naar de inrichting.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het beroepschrift is ingediend door de heer Van H. in de functie van hoofd veiligheid. Voorts is de onderhavige straf eveneens opgelegd door de heer Van H. In de schriftelijke mededeling van 16 april 2015 staat dat de heer Van H. de straf heeft
opgelegd
in zijn hoedanigheid van hoofd veiligheid. Bij besluit van 16 juni 2014 is de heer Van H., hoofd veiligheid, aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw namens de Minister van Veiligheid
en
Justitie van 16 juni 2014 tot 16 juni 2016.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid, van de Pbw ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder
geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: In de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan een
ieder
die als directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel
de aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder c genoemde oplegging van een ordemaatregel en de onder i genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoren.

Het indienen van een beroepschrift als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Pbw behoort niet tot de aan de directeur voorbehouden beslissingen als genoemd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw. De heer Van H. was naar het oordeel van de
beroepscommissie dan ook bevoegd het onderhavige beroepschrift in te dienen.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke, beperkte en/of voorwaardelijke aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer Van H. voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Een voorwaarde van de Minister is dat de heer Van H. de opgemaakte beslissingen tot het
opleggen van disciplinaire straffen periodiek bespreekt met zijn directeur. Uit het voorgaande en uit het feit dat uit de schriftelijke mededeling van de straf blijkt dat de heer Van H. deze heeft ondertekend in zijn functie van hoofd veiligheid, leidt
de beroepscommissie af dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Gelet op het voorgaande was de heer Van H. naar het oordeel van de beroepscommissie niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de
beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en dr. A. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven