Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1605/TA, 17 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1605/TA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2015 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de afschrijving van een geldbedrag van klagers rekening en b. de oplegging van een rode kaart (het slechts onder begeleiding mogen verlaten van de afdeling) ingaande op 8 december 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. in zoverre gegrond verklaard, dat klager niet vooraf in kennis is gesteld van de afschrijving en voorts klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b. op de gronden als in de aangehechte
uitspraak
weergegeven. De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend ter zake van de gegrondverklaring van klagers beklag onder a.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Het geldbedrag van € 875,00 is ten onrechte zonder voorafgaand overleg en zonder medeweten van klager van zijn rekening afgeschreven. Er is dus geen sprake van goed beheer door de inrichting. Klager stelt dat hij nog € 1286,00 te goed heeft van de
wederpartij en gekeken had moeten worden of een betalingsregeling dan wel een verrekening mogelijk was. Klager kan zich vinden in het oordeel van de beklagcommissie dat de inrichting een meldingsplicht heeft geschonden. Nu de rechtsgevolgen niet meer
ongedaan te maken zijn dient een tegemoetkoming te worden toegekend.

Ten aanzien van b.:
De oplegging van een rode kaart heeft zeven dagen geduurd waarna de maatregel van afzondering is opgelegd. Klager verwijst naar de uitspraak RSJ 25 juli 2014, 14/949/TA. Ook in het onderhavige geval is sprake van een stapeling van maatregelen en zijn
de maatregelen op dezelfde grondslag opgelegd. Klager dient ontvankelijk te worden verklaard en de klacht dient gegrond te worden verklaard.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a.:
Indien de inrichting geen uitvoering zou geven aan een rechterlijk vonnis zou sprake zijn van slecht beheer. Het feit dat klager stelt een vordering te hebben op de wederpartij doet niets af aan het rechterlijk vonnis. De inrichting is het met de
beklagcommissie eens dat klager vooraf in kennis had moeten worden gesteld dat het bedrag van € 875,00 van zijn rekening zou worden afgeschreven. De inrichting betreurt dat dit pas achteraf is gebeurd. Onduidelijk is echter welke rechtsgevolgen door
deze omissie niet meer ongedaan te maken zouden zijn. Klager had dit bedrag in ieder geval moeten betalen. Nu er geen rechtsgevolgen zijn opgetreden is een tegemoetkoming niet geboden.
Ten aanzien van b.:
In het onderhavige geval is geen sprake van een stapeling van klachten met dezelfde wettelijke grondslag. Afzondering wordt opgelegd op grond van een ander wetsartikel dan de oplegging van afdelingsarrest (rode kaart).

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Kennelijk heeft de beklagcommissie het beklag over de afschrijving van een bedrag van € 875,- ongegrond verklaard en het beklag, voor zover dat ziet op de mededelingsplicht aan klager van deze afschrijving, gegrond.
Klager is bij uitspraak van 10 november 2014 van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 875,00. Deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard zodat aan het vonnis onmiddellijk uitvoering diende te
worden gegeven, hetgeen de inrichting heeft gedaan.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. De
beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting houdt naar het oordeel van de beroepscommissiemede mede de bevoegdheid in om uitvoering te geven aan genoemd vonnis.
Ten onrechte is klager pas achteraf door de inrichting van de afschrijving van
€ 875,00 op de hoogte gesteld. Rechtsgevolgen heeft deze omissie echter niet gehad. De beroepscommissie kan zich verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b.:
Anders dan in het beroepschrift wordt gesteld berust de beperking van klagers bewegingsvrijheid tot de afdeling niet op dezelfde grondslag als zijn afzondering. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. Drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 17 augustus 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven